Grammatica woordsoorten deel 1

Grammatica: Woordsoorten - jaar 2
Elk woord in een zin kun je benoemen
deel 1
lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord 
en werkwoorden

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1-3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammatica: Woordsoorten - jaar 2
Elk woord in een zin kun je benoemen
deel 1
lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord 
en werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordsoorten die je aan het eind moet kennen:
  • lidwoorden: bepaald/onbepaald 
  • zelfstandige naamwoorden: abstract, concreet en eigennaam 
  • werkwoorden: zelfstandig, hulp- en koppelwerkwoord 
  • bijvoeglijk naamwoorden 
  • voorzetsels
  • voornaamwoorden:                                                                                                                                     persoonlijk, bezittelijk, wederkerend, wederkerig, vragend, aanwijzend, betrekkelijk en   onbepaald
  • telwoorden: hoofdtelwoorden bepaald/onbepaald en rangtelwoorden bepaald/onbepaald
  • bijwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lidwoorden (lw)
Het Nederlands kent drie lidwoorden: de, het en een

De lidwoorden worden als volgt verdeeld: 
Het bepaalde lidwoord (blw): de en het (geeft één speciaal ding aan)
Het onbepaalde lidwoord (olw): een (kan elke willekeurig ding zijn)

bepaald = vastgesteld
onbepaald = niet vastgesteld

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandige naamwoorden (zn) deel 1
Zelfstandig naamwoorden zijn woorden waar je een lidwoord voor kunt zetten.

'De postbezorger geeft een pakket aan de buurvrouw.'

De vetgedrukte woorden zijn lidwoorden.
De onderstreepte woorden zijn zelfstandige naamwoorden. 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandige naamwoorden (zn) deel 2
Een zelfstandig naamwoord gebruik je voor: mensen, dieren, planten, dingen en begrippen. 

Zelfstandige naamwoorden kunnen concreet zijn (iets wat je kunt vasthouden (bijvoorbeeld een tafel) of abstract (iets wat je niet kunt vasthouden, bijvoorbeeld de geest, vrede). 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandige naamwoorden (zn) deel 3
Namen van personen en plaatsen vallen ook onder de zelfstandige naamwoorden. Dit noemen we eigennamen
Voorbeelden: Frenkie, Max, Amsterdam, Monnickendam

Maanden en dagen worden ook tot de zelfstandige naamwoorden gerekend. 
Voorbeelden: oktober en woensdag. 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het bijvoeglijk naamwoord (bvn)
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een  zelfstandig naamwoord. Het geeft een eigenschap, kenmerk of toestand aan van een zelfstandig naamwoord. Vaak staan de bijvoeglijke naamwoorden voor het zelfstandig naamwoord waar ze bij horen, maar dit is niet altijd het geval!
Voorbeelden:
de rode auto -->  rode zegt iets over de auto en is dus een bijvoeglijk naamwoord. 
de auto is rood --> ook hier zegt rood iets over de auto en is het een bijvoegelijk naamwoord. 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoord (ww) - herhaling
Een werkwoord is iets wat je doet of iets dat gebeurt.
Voorbeelden: fietsen (kun je doen) of regenen (iets dat gebeurt).
Onthoud: een werkwoord kun je vervoegen, dat betekent dat het verandert als je er ik, hij of wij voor zet.
Voorbeelden: fietsen: ik fiets - hij fietst - wij fietsen / regenen: het regent
Verander je de tijd van een zin, dan verandert het werkwoord.
Voorbeeld: Ik fiets naar school. / Ik fietste naar school. 
Het werkwoord in de vorige zin is 'fiets', want dat is het woord dat verandert.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het zelfstandig werkwoord (zww)
Het zelfstandig werkwoord is het belangrijkste werkwoord in een zin. 
Dit werkwoord geeft altijd een handeling (actie) aan. 
Het zelfstandig werkwoord is voor de betekenis van een zin onmisbaar. 
Als je het weg zou laten in een zin, dan houd je een zin over die niet te begrijpen is.

Voorbeeld:
Emma gaat morgen voetballen. / Emma gaat morgen ......
Voetballen is in deze zin het zelfstandige werkwoord. Haal je dit werkwoord weg, dan weet je niet wat Emma morgen gaat doen. 

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het hulpwerkwoord (hww)
Hulpwerkwoorden staan nooit alleen in een zin!
Ze komen alleen voor als er twee of meer werkwoorden in de zin staan.
Hulpwerkwoorden bieden hulp aan het zelfstandig werkwoord of het koppelwerkwoord.
In een zin kunnen meerdere hulpwerkwoorden voorkomen.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het koppelwerkwoord (kww)
Bij een naamwoordelijk gezegde is er altijd sprake van een koppelwerkwoord in combinatie met een naamwoordelijk deel. Het koppelwerkwoord wordt samen met het naamwoordelijk deel en eventuele andere werkwoorden in de zin het naamwoordelijk gezegde van de zin genoemd.

De koppelwerkwoorden zijn: 
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten  (dunken) en (voorkomen)   

Slide 13 - Tekstslide

Let op betekenissen:
lijken: niet in lijken op
schijnen: niet als in de zon schijnt
heten: niet als in ik heet Caro, maar als het heet hier leuk te zijn (soort schijnen)
dunken en voorkomen: zie heten

Slide 14 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Benoem de woordsoorten:
Woordsoorten zijn lastig.

'Woordsoorten' is
A
zn
B
ww
C
bvn
D
lw

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
prijs is ..
A
ww
B
zn
C
bvn
D
lw

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
gewonnen is ..
A
vz
B
zn
C
ww
D
lw

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord is een bijvoeglijk naamwoord?
'Judith trok een vragend gezicht.'
A
vragend
B
trok
C
gezicht
D
Judith

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
mooiste is ..
A
ww
B
zn
C
bvn
D
vz

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
heeft is ..
A
ww
B
zn
C
bn
D
vz

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Er zijn ... soorten werkwoorden. (woordsoorten)
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies