Welke vier leerlingen zijn aan de beurt voor een mondelinge overhoring?
Slide 4 - Tekstslide
Noem de 3 combinaties die met een vast voorzetsel zijn
Slide 5 - Open vraag
Vul aan met een vast voorzetsel: een hekel hebben ...
Slide 6 - Open vraag
Vul aan met de vaste voorzetsels: ..... de hand .....
Slide 7 - Open vraag
Vul aan met een vast voorzetsel: door middel ...
Slide 8 - Open vraag
Vul aan met een vast voorzetsel rekenen ...
Slide 9 - Open vraag
Waar of niet waar : Voorzetseluitdrukking kun je vervangen door meerdere woorden.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 10 - Quizvraag
Door welk woord kun je deze voorzetseluitdrukking vervangen?
Mijn grootvader vierde te midden van de hele familie zijn honderdste verjaardag.
A
in
B
met
C
tussen
D
middels
Slide 11 - Quizvraag
Vervang de voorzetseluitdrukking.
met gebruikmaking van
A
van
B
met
C
in
D
onder
Slide 12 - Quizvraag
In welke zin staat een voorzetseluitdrukking?
A
De sleutels hangen altijd aan het haakje bij de voordeur.
B
PSV speelde in Venlo een moeizaam duel.
C
Het orkest stond onder leiding van een jonge dirigent.
Slide 13 - Quizvraag
Staat er in de zin 'Ik fiets langs het kanaal' een voorzetseluitdrukking?
A
ja
B
nee
Slide 14 - Quizvraag
Vul de zin aan zodat er een voorzetseluitdrukking ontstaat
De straat achter de school is afgesloten ... verband ... graafwerkzaamheden.
A
op ... van
B
ter ... van
C
in ... met
D
op ... aan
Slide 15 - Quizvraag
Vervolg van deze les
Er komt een controlevraag over de soorten beeldspraak: metafoor, personificatie en vergelijking. Heb je vraag fout, doe je sowieso mee aan de extra oefening.
Heb je de vraag goed? Dan vul je de poll in of je mee wilt doen.
Slide 16 - Tekstslide
Controlevraag: Geef aan wat voor beeldspraak dit is: De rivier treedt buiten haar oevers.
Slide 17 - Open vraag
Wil jij extra uitleg over vergelijking, metafoor en personificatie?
Ja
Nee
Slide 18 - Poll
Huiswerk volgende les
Maken in je schrift: Opdracht 3, 4 en 5.
Opdracht 4 maak je alleen vraag 1.
Je werkt alleen. Ook al staat er dat je in tweetallen gaat werken.
Slide 19 - Tekstslide
Wat is het verschil tussen een vergelijking en een metafoor?
Slide 20 - Open vraag
Een voorbeeld van een metafoor is
A
Een kameel is het schip van de woestijn
B
Papier is geduldig
C
Die lange staat daar
D
Hij is een boom van een vent
Slide 21 - Quizvraag
wat is een metafoor
A
mijn grootvader rookte als een schoorsteen
B
het schip danste op de golven
C
niemand wil vriendin zijn met zo'n heks
D
die peper dure jurk van die prinses leek net een aardappelzak
Slide 22 - Quizvraag
wat is een personificatie
A
het schip danste op de golven
B
de lange verdediger versterkte de luchtmacht voorin
C
je maakt van een mug een olifant
D
geen van deze
Slide 23 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van een personificatie?
A
De stoel kreunde onder zijn gewicht.
B
Zijn hoofd lijkt wel een varkenskop; er zit geen haar meer op!
C
Karel kreeg op zijn veertiende eindelijk de baard in de keel.
Slide 24 - Quizvraag
Controle leerdoel: Maak zelf een voorzetseluitdrukking