Les 12 - Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Taalverzorging §27 
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Taalverzorging §27 

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen 
Als het goed is, weet je aan het eind van de les: 
- wat er bij de schrijfopdracht van je wordt verwacht; 
- waar je op moet letten bij het vormen van samenstellingen; 
- hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd schrijft. 

Slide 2 - Tekstslide

Huiswerk
We kijken samen naar opdracht 3 en 4 op pagina 59. 
We bespreken samen de opdrachten 7 tot en met 9 op pagina 61.

Slide 3 - Tekstslide

Werkwoordspelling
Veel mensen vinden het lastig om werkwoorden op de juiste manier te spellen. Als je je aan de regeltjes houdt, valt het eigenlijk best mee. 

De komende weken gaan we hiermee oefenen. 

Slide 4 - Tekstslide

De persoonsvorm
De persoonsvorm is misschien wel de werkwoordsvorm waarmee mensen de meeste moeite hebben. Dat komt doordat de persoonsvorm zich aanpast aan het onderwerp van de zin. Dit noemen we congrueren. 

Slide 5 - Tekstslide

Personen
Om te weten hoe je de persoonsvorm schrijft, is het goed om te weten hoe het zit met de eerste, tweede en derde persoon. 

- De eerste persoon ben je zelf: ik; wij
- De tweede persoon is degene tegen wie je praat: je, jij of u; jullie of u
- De derde persoon is degene over wie je praat: hij, zij of het; ze of zij
(eigenlijk alles wat niet ik, je, jij, jullie of u is) 

Slide 6 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd enkelvoud
De spelling van de persoonsvorm hangt van het onderwerp af.




*als je of jij het onderwerp is en achter de
persoonsvorm staat, gebruiken we de stam.
1e persoon
ik
stam
2e persoon
je, jij of u
stam + t/stam*
3e persoon
hij, zij of het
(alles wat niet ik, je, jij of u is)
stam +t

Slide 7 - Tekstslide

Let op!
- Er kunnen twee vormen van de stam zijn: het hele werkwoord -en of  de persoonsvorm die we gebruiken als ik  het onderwerp is.

- Twijfel je (vooral bij werkwoorden waarvan de stam op een -d eindigt) of er een -t achter moet, vervang het dan door een vorm van lopen.

- -dt aan het eind van een werkwoord kan alleen voorkomen als de stam op een -d eindigt en het onderwerp een tweede of derde persoon is.

Slide 8 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd meervoud
Voor de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in het meervoud gebruiken we het hele werkwoord, zoals het ook in het woordenboek terug te vinden is. Hierop is één uitzondering:

Als u in het meervoud het onderwerp is, gebruiken we stam+t.

Slide 9 - Tekstslide

Aan de slag
Werk nu aan opdracht 1 en 2 op pagina 110 en 111 van je boek. 

Slide 10 - Tekstslide

Schrijfopdracht 
Jullie gaan zelfstandig werken aan een schrijfopdracht. Deze luidt als volgt: 

Schrijf een recensie over een klein, alledaags voorwerp. Denk aan een paperclip, een knijper of een punaise. Kies voor een laaiend enthousiaste of juist zeer strenge beoordeling. Gebruik minimaal tien bijvoeglijke naamwoorden, waarvan de helft in de vergrotende of overtreffende trap. Denk aan uiterlijke kenmerken, zoals kleur en materiaal en gebruikskenmerken. 

Slide 11 - Tekstslide

Tips voor een goede tekst
- Neem iemand in je gedachte voor wie je de tekst schrijft; 
- Zeg het belangrijkste wat je te vertellen hebt als eerste; 
- Vraag je na elke zin af of je lezer het nog snapt en welke vragen hij zou kunnen hebben; 
- Beantwoord deze vragen; 
- Spreek elke zin in je hoofd uit; zo hoor je of hij goed klinkt.  

Slide 12 - Tekstslide

Waar let je op bij het maken van een goede zin?
- Begin met een hoofdletter en eindig met een leesteken; 
- Zorg ervoor dat elke zin een persoonsvorm en een onderwerp bevat; 
- Probeer zo min mogelijk moeilijke woorden te gebruiken; 
- Probeer niet te veel informatie in één zin te proppen. 

Slide 13 - Tekstslide

Hoe ga je te werk?
- Ga eerst op zoek naar een geschikt onderwerp; 
- Bedenk wat er zo geweldig/vervelend aan dat onderwerp is; 
- Maak hiervan een woordweb; 
- Schrijf naar aanleiding hiervan een kladtekst; 
- Voeg bijvoeglijke naamwoorden toe; 
- Schrijf de tekst in het net. 

Slide 14 - Tekstslide

Aan de slag!
Werk nu aan de schrijfopdracht: 
Schrijf een recensie over een klein, alledaags voorwerp. Denk aan een paperclip, een knijper of een punaise. Kies voor een laaiend enthousiaste of juist een zeer strenge beoordeling. Gebruik minimaal tien bijvoeglijke naamwoorden, waarvan de helft in de vergrotende of overtreffende trap. Denk aan uiterlijke kenmerken zoals kleur en materiaal en gebruikskenmerken.

Slide 15 - Tekstslide