spelling tegenwoordige tijd


Doel van deze les: 

Ik kan de regels voor de tegenwoordige tijd toepassen
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolGroep 6-8

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les


Doel van deze les: 

Ik kan de regels voor de tegenwoordige tijd toepassen

Slide 1 - Tekstslide

Zinnen in de tegenwoordige tijd (tt) beschrijven iets wat nu of in de toekomst gebeurt.


Iets gebeurt nu of in de toekomst

Ik werk in de haven.
Jij fietst naar school.
We gooien de bal zo hard mogelijk.
De kleuters luisteren aandachtig naar de juf.

Slide 2 - Tekstslide


Regels voor de tegenwoordige tijd

1. De ik-vorm krijgt nooit een t.
ik werk, ik fiets, ik gooi, ik luister...

2. Een ander (mens, dier of ding) krijgt altijd een t,
behalve als er je of jij achter het werkwoord staat.
werk jij, fiets jij, gooi jij, luister je...

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Kijk maar eens naar het werkwoord worden 
Persoonsvorm enkelvoud 
ik                 word
jij, je, u        wordt
hij, zij, het  wordt

Persoonsvorm meervoud
wij,we         worden
jullie            worden
zij,ze            worden

Let op: word je / word jij...

Slide 5 - Tekstslide


Kom, we gaan eens even oefenen!

Doe je mee?

Slide 6 - Tekstslide

Je ........(worden, tt) helemaal gek van al die domme vragen.
A
word
B
wordt
C
wort
D
worden

Slide 7 - Quizvraag

Ik hoop dat ik ...........
(schitteren, tt) in de volgende wedstrijd.
A
schittert
B
schitteren
C
schitter
D
schiter

Slide 8 - Quizvraag

Die Russische dansers en danseressen ...........
(schitteren, tt) als nooit te voren in dat ballet.
A
Schitteren
B
Schiteren
C
Schitterden
D
Schitterten

Slide 9 - Quizvraag

Dirk ........(krabbelen, tt) vlug een paar antwoorden neer om snel weer te kunnen gaan spelen. Dat is natuurlijk niet de bedoeling.

A
krabbeld
B
krabbel
C
krabbelen
D
krabbelt

Slide 10 - Quizvraag

Met alle informatie die er is, ..........
(volharden, tt) hij nog steeds in zijn ontkenning.
A
volhart
B
volhard
C
volhardt
D
volharde

Slide 11 - Quizvraag

Aan het einde van de show ........
(verdwijnen, tt) je in een grote wolk rook.
A
verdween
B
verdwijnt
C
verdwijnde
D
verdwijn

Slide 12 - Quizvraag

Alfons .........
(informeren, tt) altijd naar de prijzen van de vliegtickets.
A
informeerd
B
informeerde
C
informeren
D
informeert

Slide 13 - Quizvraag

Martijn .......(presenteren, tt) zich als een echte kanjer.
A
presenteert
B
presenteerde
C
presenteerdt
D
presenteerd

Slide 14 - Quizvraag

Mijn moeder ........
(beweren, tt) dat ze de lekkerste taarten bakt.
A
beweert
B
beweerd
C
beweerdt
D
beweerde

Slide 15 - Quizvraag

De uitgever ...............
(drukken, tt) de krant op het laatste moment.
A
drukdt
B
drukte
C
drukt
D
drukd

Slide 16 - Quizvraag

De vrachtwagen ........
(versperren, tt) al urenlang de snelweg.

A
versperd
B
versperde
C
verperdt
D
verspert

Slide 17 - Quizvraag

Boris ........(schudden, tt) zijn hoofd en heeft geen flauw idee.
A
schud
B
schudt
C
schut
D
schudde

Slide 18 - Quizvraag

Het is een sterke pony, hij .......
(redden, tt) het wel.
A
red
B
redt
C
ret
D
redde

Slide 19 - Quizvraag

De voetballer .......
(bekennen, tt) dat hij expres gebeten heeft.
A
bekend
B
bekendt
C
bekent
D
bekende

Slide 20 - Quizvraag


Dat ging goed! 

Fijn dat je mee hebt gedaan met deze les! 


Slide 21 - Tekstslide