Als de beller een bepaald persoon wil spreken, dan kun je vaak doorverbinden. Kan dat niet, dan geef je aan wat je gaat doen: vraag je even geduld aan de beller zet je de telefoon in de wacht. De beller kan je dan niet meer horen.
Wanneer je de persoon niet snel kan vinden neem je het gesprek weer terug en bedank je de beller voor het wachten. Je vraagt of de beller nog langer wil wachten en je vraagt of je misschien terug kunt (laten) bellen. In dat geval noteer je alle gegevens en wens je de beller nog een goede dag.
Spreek tijdens het gesprek niet te luid en niet te snel. Laat de beller altijd uitspreken. Vat aan het eind van het gesprek eventuele afspraken samen. Je ka bijvoorbeeld zeggen: ‘U wilt dus …’ of ‘U bedoelt dus dat…’ Herhaal eventueel opgeschreven notities.