Waarnemen/observeren

1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
Maatschappelijke zorgMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Inhoud van de les:
Wat is observeren?
Waarom observeer je?
Gebruik van zintuigen
Observatiemethoden
Observatieplan
Valkuilen bij observeren

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
Je weet wat observeren is. 
Je kunt de 7 stappen van een observatieplan benoemen
Je kent het verschil tussen objectief en subjectief observeren
Je kunt observatievragen formuleren.


Slide 3 - Tekstslide

Is deze jurk blauw met zwart of wit met goud?

Slide 4 - Tekstslide

Wat is observeren?

Slide 5 - Open vraag

Wat is observeren?
Observeren is een doelgerichte en systematische waarneming van gedragingen en uitingen van één of meer personen of van een gebeurtenis met de bedoeling de waarnemingen te beschrijven en samen te vatten.

Slide 6 - Tekstslide

Waarom observeer je?
Observeren is informatie verzamelen door te kijken, te ruiken, te voelen, te horen en te proeven. Observeren is dus het verzamelen van feitelijke informatie. Informatie die je door het gebruik van je zintuigen hebt verkregen. Observeren is doelgerichter dan zomaar kijken. Als je gewoon ergens naar kijkt dan let je vaak niet specifiek op iets speciaals.

Slide 7 - Tekstslide

Gebruik van zintuigen
1) Kijken
2) Luisteren
3) Tast
4) Ruiken

Slide 8 - Tekstslide

Observatiemethoden (stap 5)​
Theorie H7
​Observeren doe je altijd volgens een methode. ​ 

​ 
1. Participerend
2. Niet-participerend
3. Gestructureerd​
4. Ongestructureerd​

Slide 9 - Tekstslide

Wat betekent elke methode?
Participerend: 
je neemt zelf deel aan de situatie
Niet-participerend: 
je bent toeschouwer (onopvallend aanwezig)
Gestructureerd: 
je weet precies wat je gaat observeren en volgens welk systeem
Niet-gestructureerd: 
er ligt niet vast hoe je gaat observeren, je maakt van je aantekeningen later een verslag

Slide 10 - Tekstslide

Het is belangrijk om zo onopvallend mogelijk aanwezig te zijn
A
participerend
B
niet participerend

Slide 11 - Quizvraag

Welke vorm van
observeren zie je in
de afbeelding hiernaast?
A
Niet-participerend
B
Participerend

Slide 12 - Quizvraag

Welke vorm van observeren
zie je in de afbeelding
hiernaast?
A
Participerend
B
Niet-participerend

Slide 13 - Quizvraag

je kunt direct waarnemingen registreren
A
participerend
B
niet participerend

Slide 14 - Quizvraag

je doet zelf mee in de situatie die je wil observeren
A
participerend
B
niet participerend

Slide 15 - Quizvraag

Je krijgt een behoorlijk compleet beeld van wat er gebeurt
A
gestructureerd
B
ongestructureerd

Slide 16 - Quizvraag

je weet precies wat je gaat observeren
A
gestructureerd
B
ongestructureerd

Slide 17 - Quizvraag

Je observeert systematisch en doelgericht
A
gestructureerd
B
ongestructureerd

Slide 18 - Quizvraag

Observatieplan
Een professionele observatie verloopt altijd volgens een aantal stappen. Het maakt niet uit of je een ‘eenvoudige’ vraag hebt over bijvoorbeeld de doelgroep die meedoet aan een activiteit die je wekelijks organiseert, of dat het gaat over complex gedrag van een cliënt die in de leefgroep woont waar jij werkt.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Stap 1: de aanleiding
Beschrijf zo concreet mogelijk de aanleiding voor de observatie. Waarom wil je de observatie starten en van wie kwam het idee of verzoek? Je beschrijft hier de situatie waar je vragen over hebt. Het is de uitgangssituatie van je observatie.

Slide 21 - Tekstslide

Stap 2: observatiedoel en vraagstelling
Formuleer kort en duidelijk wat het doel is van de observatie en op welke vraag de observatie een antwoord moet geven. Werk het doel en de vraagstelling vervolgens uit in subdoelen en deelvragen.

Daaruit blijkt:
- wie je gaat observeren;
- welk gedrag je gaat observeren;
- in welke situatie je gaat observeren.
Bijvoorbeeld: bij een nieuwe cliënt is het in sommige werksettingen gebruikelijk een eerste periode te gebruiken als observatieperiode. Je wilt in die periode zoveel mogelijk informatie verzamelen die je kunt gebruiken in de begeleidingsplan. Er zijn dan vragen over allerlei levensterreinen. Daarom zul je je observatie in stukjes moeten verdelen.




Slide 22 - Tekstslide

Stap 3: het concrete gedrag
Als het observatiedoel en de vraagstelling duidelijk zijn, omschrijf je het gedrag dat je gaat observeren. Dat doe je heel concreet, zodat voor iedereen duidelijk is om welk gedrag het gaat. Het gedrag is goed waarneembaar en een ander kan precies hetzelfde zien. Schrijf alles op wat je belangrijk lijkt. Bij de volgende stap maak je een definitieve keuze.

Slide 23 - Tekstslide

Stap 4: observatiecategorieën
Op basis van het lijstje met concreet gedrag, stel je de observatiecategorieën vast. Dat moeten er niet te veel zijn, anders wordt het erg lastig om alles correct te noteren. Beperk je tot maximaal acht gedragscategorieën. De categorieën hebben de volgende kenmerken:

- Ze zijn helder en duidelijk geformuleerd.
- Ze zijn zo volledig dat je elk gedrag in een categorie kunt plaatsen.
- Gedrag kan altijd maar in één categorie geplaatst worden.
- Er is evenwicht tussen de categorieën, de helft is bijvoorbeeld opbouwend en de helft afbrekend gedrag.



Slide 24 - Tekstslide

Stap 5: observatiemethode
Beschrijf met welke methode je het gedrag gaat observeren en waarom je voor die methode kiest.
Beschrijf hoe je de methode precies in de praktijk gaat uitvoeren.
 De manier waarop je gaat observeren hangt af van de vraag die er ligt, de middelen die je hebt om de observatie uit te voeren, de plaats waar de observatie uitgevoerd moet worden, de beschikbare tijd enzovoort.

Slide 25 - Tekstslide

Stap 6: plaats en tijd
Stel de omstandigheden vast waaronder geobserveerd wordt. Beschrijf de volgende onderwerpen:

- de ruimte waar de observatie plaatsvindt;
- situaties waarin geobserveerd wordt;
- data waarop geobserveerd wordt;
- tijdstip van de observatie;
- personen die meewerken aan de observatie.




Slide 26 - Tekstslide

Stap 7: algemene gegevens

Geef een korte omschrijving van de personen die je gaat observeren. Voor zover het van toepassing is beschrijf je de achtergrond van de personen, de school of werksituatie, de lichamelijke en geestelijke gezondheid.

Slide 27 - Tekstslide

Valkuilen
Wanneer je met vijf verschillende mensen naar dezelfde situatie kijkt zonder een vooraf bedacht observatieplan en je bespreekt met elkaar achteraf wat je hebt gezien, dan heb je waarschijnlijk vijf verschillende verhalen. 
De volgende valkuilen kunnen een observatie beïnvloeden:
eigen mening van de observator;
emotionele betrokkenheid;
het halo-effect/ horn-effect;
vooroordeel;
projectie;
stemming;
ervaring.








Slide 28 - Tekstslide

Objectief en subjectief observeren
-> Wanneer je observeert, is het van belang dat je niet interpreteert. Je bent zo OBJECTIEF mogelijk!
-> Bij objectief observeren mag je niet beïnvloeden door je eigen mening, ervaring of betrokkenheid (dit noem je subjectief)

Slide 29 - Tekstslide

Zijn de volgende zinnen objectief of subjectief?
1. Het meisje komt de winkel binnen en loopt naar de winterjassen.
2. Ze is eindelijk geslaagd voor haar rijexamen!
3. Pietje heeft alweer in zijn broek geplast.
4. Hij staat nu al een uur te wachten op de bus en kijkt van tijd tot tijd op zijn horloge.
5. Zij was erg slordig gekleed.
6. Die lamp is waanzinnig duur!
7. Toen het Joost voor de derde keer niet lukte het stukje in de puzzel te leggen, gooide hij de puzzel op de grond.

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Stap 5
Stap 6
stap 7
Beginsituatie
Achtergrondinformatie
Observatiedoelgroep + observatiedoel
Observatievragen
Observatiemoment
Observatiehulpmiddelen
Manier van rapporteren

Slide 32 - Sleepvraag

Tot volgende week!

Slide 33 - Tekstslide