Les 3.4 Grammatica (NG)

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Les 3.4 Grammatica

Zinsdelen: naamwoordelijk gezegde

Doel

Na deze les:

1. Weet je wat het naamwoordelijk gezegde is.
2. Kun je het naamwoordelijke gezegde aanwijzen in een zin.

Naamwoordelijk gezegde

• Bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk  

       deel.

• Het werkwoordelijk deel bestaat uit een koppelwerkwoord en

       eventueel andere werkwoorden.

• Het naamwoordelijk deel bestaat uit een zelfstandig- of een

       bijvoeglijk naamwoord dat iets zegt over het onderwerp.

Koppelwerkwoord

Zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen.

Z  W o B  B  e  L  S + H  D  V

In een naamwoordelijk gezegde is het belangrijkste werkwoord altijd een koppelwerkwoord.

1. juist
2. onjuist

Een werkwoordelijk gezegde bestaat altijd uit meer werkwoorden.

1. juist
2. onjuist

'zijn, worden, blijven, blijken, schijnen, heten, dunken en vóórkomen' noemen we

1. werkwoorden
2. zelfstandig werkwoorden
3. hulpwerkwoorden
4. koppelwerkwoorden

Alle werkwoorden in de zin noem je samen:

1. het onderwerp
2. het naamwoordelijk gezegde
3. het werkwoordelijk gezegde
4. het werkend voorwerp

Wat is het naamwoordelijk gezegde?

1. Een koppelwerkwoord en eventuele andere werkwoorden
2. Een koppelwerkwoord, eventuele andere werkwoorden en een zelfstandig naamwoord
3. Een koppelwerkwoord, eventuele andere werkwoorden en een zinsdeel dat iets zegt over het onderwerp
4. Een koppelwerkwoord, eventuele andere werkwoorden en het onderwerp

Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin:
De afwas blijft vervelend.

1. Blijft
2. afwas blijft
3. afwas blijft vervelend
4. Blijft vervelend

Wat is het naamwoordelijk gezegde van de volgende zin: Piet blijft de jongste in het gezin.

1. blijft
2. Piet blijft
3. blijft de jongste
4. blijft altijd

Welk van de onderstaande woorden is geen koppelwerkwoord.

1. zijn
2. blijken
3. kijken
4. schijnen

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

1. Alle werkwoorden in een zin met uitzondering van de persoonsvorm
2. De persoonsvorm en alle zelfstandig naamwoorden in een zin
3. Alle werkwoorden in een zin inclusief de persoonsvorm
4. Het werkwoordelijk gezegde is een andere naam voor de persoonsvorm

Wat is het naamwoordelijk gezegde van de volgende zin: De lieve jongen blijft altijd heel aardig.

1. de lieve jongen blijft
2. blijft
3. blijft heel aardig
4. blijft altijd heel aardig

Wat is in de volgende zin het naamwoordelijk gezegde?
De jongen werd door de anderen gefeliciteerd met het behalen van zijn diploma.

1. Werd behalen
2. De jongen gefeliciteerd
3. werd gefeliciteerd
4. werd gefeliciteerd met het behalen