Noteer eerst alle zinsdelen.
Zoek van elk zinsdeel het belangrijkste woord, de kern, en bepaal de woordsoort: is de kern (A) een zelfstandig naamwoord of een voornaamwoord of (B) een andere woordsoort?
Noteer de woorden die extra informatie geven over de kern; dat zijn de bepalingen: in geval A bijv.bep, in geval B obwb.