Theorie examen klas 4

Quiz theorie examen Nederlands




Ben jij er klaar voor?
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Quiz theorie examen Nederlands




Ben jij er klaar voor?

Slide 1 - Tekstslide

Welke woorden kunnen je helpen als je een vraag krijgt over het verband tussen twee alinea's?
A
werkwoorden
B
verwijswoorden
C
signaalwoorden
D
zelfstandige naamwoorden

Slide 2 - Quizvraag

Wat is een anekdote?
A
Een leesteken dat laat zien dat er een citaat begint.
B
Een kort, grappig verhaaltje over iets wat echt gebeurd is.
C
Een afsluiting van de tekst, waarin de schrijver een advies geeft.
D
Een korte inleiding van de tekst, waarin de schrijver zijn mening geeft.

Slide 3 - Quizvraag

Wat is een signaalwoord van een redengevend tekstverband?
A
want
B
echter
C
daarentegen
D
bovendien

Slide 4 - Quizvraag

Wat is GEEN signaalwoord van een opsommend tekstverband?
A
bovendien
B
daarnaast
C
niet alleen...maar ook
D
al met al

Slide 5 - Quizvraag

Wat wordt er bedoeld met de hoofdgedachte van een tekst?
A
De mening van de schrijver.
B
Een samenvatting van de tekst in één zin.
C
Het antwoord op de vraag: 'Waar gaat de tekst over?'.
D
De belangrijkste functie van de inleiding.

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de juiste manier om een zin te citeren?
A
Bij veel open vragen moet je een zin citeren. (r. 8-9)
B
"Bij veel open .... " (r. 8-9)
C
"Bij veel open vragen moet je een zin citeren (r. 8-9)."
D
"Bij veel open vragen moet je een zin citeren." (r. 8-9)

Slide 7 - Quizvraag

Welke woorden helpen je bij het bepalen van het doel van een advertentietekst?
A
werkwoorden in de gebiedende wijs
B
signaalwoorden van een voorbeeldgevend tekstverband
C
bijvoeglijke naamwoorden die een versterking aangeven
D
zelfstandige naamwoorden die verwijzen naar de afbeelding

Slide 8 - Quizvraag

Wat kun je doen als je het maken van een geleide samenvatting lastig vindt?
A
De punten in de opdracht omzetten in vragen.
B
De hoofdzaken uit de tekst halen en op een kladblaadje noteren.
C
In de kantlijn per alinea in één of twee woorden noteren waar de alinea over gaat.
D
Bij elk punt in de opdracht een voorbeeld uit de tekst op het kladblaadje noteren.

Slide 9 - Quizvraag

Wat mag je NIET doen bij het schrijven van een geleide samenvatting?
A
Verwijswoorden gebruiken.
B
Signaalwoorden gebruiken.
C
Telegramstijl gebruiken.
D
Woorden of zinnen letterlijk uit de tekst overnemen.

Slide 10 - Quizvraag

Stel, je mag voor de samenvatting maximaal 210 woorden gebruiken.
Vanaf hoeveel woorden worden er punten afgetrokken?
A
Vanaf 210 woorden.
B
Vanaf 211 woorden.
C
Vanaf 220 woorden.
D
Vanaf 221 woorden.

Slide 11 - Quizvraag

Welke schrijfopdracht kun je NIET op het examen tegenkomen?
A
artikel
B
recensie
C
zakelijke brief
D
zakelijke e-mail

Slide 12 - Quizvraag

Welke voorbeeldzin voor de zakelijke brief/ zakelijke e-mail is juist?
A
Mijn naam is Jan Jansen, ik zit in klas 4 van Mavo aan Zee.
B
Mijn naam is Jan Jansen en ik zit in klas 4 van Mavo aan Zee.
C
Mijn naam is Jan Jansen, ik zit in klas 4 van de Mavo aan Zee.
D
Mijn naam is Jan Jansen en ik zit in klas 4 van de Mavo aan Zee.

Slide 13 - Quizvraag

Welke bewering is juist?
A
Na 'Betreft:' noteer je het onderwerp van de brief, met een kleine letter.
B
Na 'Betreft:' noteer je het onderwerp van de brief, met een hoofdletter.
C
Je begint de inleiding van de brief met een kleine letter.
D
De letters van jouw postcode schrijf je met kleine letters.

Slide 14 - Quizvraag

Welke voorbeeldzin is juist?
A
Ik schrijf deze brief na aanleiding van een opdracht voor school.
B
Ik schrijf deze brief, omdat ik na aanleiding van school een opdracht moet doen.
C
Ik schrijf deze brief naar aanleiding van een opdracht voor school.
D
Ik schrijf deze brief, omdat ik naar aanleiding van school een opdracht moet doen.

Slide 15 - Quizvraag

Welke voorbeeldzin is juist?
A
Zou u om 13 uur bij ons op school kunnen zijn voor het interview?
B
Zou u om 13.00 u. bij ons op school kunnen zijn voor het interview?
C
Zou u om 13.00 uur bij ons op school kunnen zijn voor het interview?
D
Zou u om 1 uur bij ons op school kunnen zijn voor het interview?

Slide 16 - Quizvraag

Wat moet je NIET doen bij de schrijfopdracht?
A
De zinnen kort en simpel houden.
B
Woorden afbreken aan het einde van de regel.
C
Witregels tussen de inleiding, de kern en het slot plaatsen.
D
Getallen in woorden uitschrijven.

Slide 17 - Quizvraag

In welke zin is de komma NIET juist gebruikt?
A
Als het mogelijk is, zou ik graag een interview bij u afnemen.
B
Ik schrijf deze brief, omdat ik voor school een interview bij iemand moet afnemen.
C
Ik moet voor school een interview bij iemand afnemen, en daarom stuur ik u deze brief.
D
De vragen die ik voor het interview heb bedacht, zou ik graag aan u willen stellen.

Slide 18 - Quizvraag

Wat is NIET toegestaan bij het examen?
A
woordenboek
B
pennen
C
markeerstiften
D
Tipp-Ex

Slide 19 - Quizvraag

Welk punt valt er bij de schrijfopdracht NIET onder 'taalgebruik'?
A
conventies
B
spelling
C
formulering
D
interpunctie

Slide 20 - Quizvraag

Hoeveel punten kun je maximaal behalen voor taalgebruik bij de schrijfopdracht?
A
2
B
5
C
6
D
10

Slide 21 - Quizvraag