Theorie examen klas 4

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 4

Quiz theorie examen Nederlands

Ben jij er klaar voor?

Welke woorden kunnen je helpen als je een vraag krijgt over het verband tussen twee alinea's?

1. werkwoorden
2. verwijswoorden
3. signaalwoorden
4. zelfstandige naamwoorden

Wat is een anekdote?

1. Een leesteken dat laat zien dat er een citaat begint.
2. Een kort, grappig verhaaltje over iets wat echt gebeurd is.
3. Een afsluiting van de tekst, waarin de schrijver een advies geeft.
4. Een korte inleiding van de tekst, waarin de schrijver zijn mening geeft.

Wat is een signaalwoord van een redengevend tekstverband?

1. want
2. echter
3. daarentegen
4. bovendien

Wat wordt er bedoeld met de hoofdgedachte van een tekst?

1. De mening van de schrijver.
2. Een samenvatting van de tekst in één zin.
3. Het antwoord op de vraag: 'Waar gaat de tekst over?'.
4. De belangrijkste functie van de inleiding.

Wat is de juiste manier om een zin te citeren?

1. Bij veel open vragen moet je een zin citeren. (r. 8-9)
2. "Bij veel open .... " (r. 8-9)
3. "Bij veel open vragen moet je een zin citeren (r. 8-9)."
4. "Bij veel open vragen moet je een zin citeren." (r. 8-9)

Welke woorden helpen je bij het bepalen van het doel van een advertentietekst?

1. werkwoorden in de gebiedende wijs
2. signaalwoorden van een voorbeeldgevend tekstverband
3. bijvoeglijke naamwoorden die een versterking aangeven
4. zelfstandige naamwoorden die verwijzen naar de afbeelding

Welke schrijfopdracht kun je NIET op het examen tegenkomen?

1. artikel
2. recensie
3. zakelijke brief
4. zakelijke e-mail

Welke voorbeeldzin voor de zakelijke brief/ zakelijke e-mail is juist?

1. Mijn naam is Jan Jansen, ik zit in klas 4 van Mavo aan Zee.
2. Mijn naam is Jan Jansen en ik zit in klas 4 van Mavo aan Zee.
3. Mijn naam is Jan Jansen, ik zit in klas 4 van de Mavo aan Zee.
4. Mijn naam is Jan Jansen en ik zit in klas 4 van de Mavo aan Zee.

Welke bewering is juist?

1. Na 'Betreft:' noteer je het onderwerp van de brief, met een kleine letter.
2. Na 'Betreft:' noteer je het onderwerp van de brief, met een hoofdletter.
3. Je begint de inleiding van de brief met een kleine letter.
4. De letters van jouw postcode schrijf je met kleine letters.

Welke voorbeeldzin is juist?

1. Ik schrijf deze brief na aanleiding van een opdracht voor school.
2. Ik schrijf deze brief, omdat ik na aanleiding van school een opdracht moet doen.
3. Ik schrijf deze brief naar aanleiding van een opdracht voor school.
4. Ik schrijf deze brief, omdat ik naar aanleiding van school een opdracht moet doen.

Welke voorbeeldzin is juist?

1. Zou u om 13 uur bij ons op school kunnen zijn voor het interview?
2. Zou u om 13.00 u. bij ons op school kunnen zijn voor het interview?
3. Zou u om 13.00 uur bij ons op school kunnen zijn voor het interview?
4. Zou u om 1 uur bij ons op school kunnen zijn voor het interview?

Wat moet je NIET doen bij de schrijfopdracht?

1. De zinnen kort en simpel houden.
2. Woorden afbreken aan het einde van de regel.
3. Witregels tussen de inleiding, de kern en het slot plaatsen.
4. Getallen in woorden uitschrijven.

In welke zin is de komma NIET juist gebruikt?

1. Als het mogelijk is, zou ik graag een interview bij u afnemen.
2. Ik schrijf deze brief, omdat ik voor school een interview bij iemand moet afnemen.
3. Ik moet voor school een interview bij iemand afnemen, en daarom stuur ik u deze brief.
4. De vragen die ik voor het interview heb bedacht, zou ik graag aan u willen stellen.

Wat is NIET toegestaan bij het examen?

1. woordenboek
2. pennen
3. markeerstiften
4. Tipp-Ex

Welk punt valt er bij de schrijfopdracht NIET onder 'taalgebruik'?

1. conventies
2. spelling
3. formulering
4. interpunctie

Hoeveel punten kun je maximaal behalen voor taalgebruik bij de schrijfopdracht?

1. 2
2. 5
3. 6
4. 10