041124 TC A2 2.5 + 2.7 voltooide tijd en inversie

Programma
Spreken: Wat heb je gedaan in de vakantie?
Jezelf voorstellen
Zinnen schrijven in de voltooide tijd.
Filmpje kijken
Taal Compleet
Woordspel

1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Programma
Spreken: Wat heb je gedaan in de vakantie?
Jezelf voorstellen
Zinnen schrijven in de voltooide tijd.
Filmpje kijken
Taal Compleet
Woordspel

Slide 1 - Tekstslide

https://youtu.be/sOoIH5J5yYQ

Slide 2 - Tekstslide

voltooide tijd

TaalCompleet A2 
thema 2.5

Slide 3 - Tekstslide

Voorbeelden
Ik heb tot 17:00 uur gewerkt.
Mijn zusje is gisteren voor haar examen geslaagd
We hebben gisteren lekker gefietst
Wij hebben in Rotterdam gewoond.
Gelukkig heb ik nu werk in Nederland gevonden

Slide 4 - Tekstslide

Wat is de voltooide tijd?
  • Voltooid betekent klaar. De handeling is afgelopen.
  • De voltooide tijd bestaat uit twee delen:
  1. Het eerste werkwoord is meestal een vorm van hebben en af en toe zijn. Dit noemen we een hulpwerkwoord.
  2. Het tweede werkwoord is het voltooid deelwoord. Dit zijn vormen als gewoond, gewerkt, gegeten, geslaagd en gegaan. 

Slide 5 - Tekstslide

Wanneer gebruik je een t of een d?
  1. Kijk naar het hele werkwoord. Haal -en weg en dan heb je de ik-vorm.
  2. Kijk naar de laatste letter. Staat de laatste letter in de medeklinkers van SoFTKeTCHuP, dan krijgt de voltooide tijd een t. Staat de laatste letter daar niet in, dan krijgt de voltooide tijd een d. 

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeelden:
Werken:
ik-vorm: werk
Staat de k in SoFTKeTCHuP?

Wonen
ik-vorm: woon
Staat de n in SoFTKeTCHuP?

Slide 7 - Tekstslide

poetsen
luisteren
Voltooid deelwoord met t
(SoFTKeTCHuP)
Voltooid deelwoord met d
groeten
rennen
horen
vragen
wandelen
maken
fietsen
pakken
tekenen
leren

Slide 8 - Sleepvraag

Let op!
Werkwoorden met een z of een v, maak je anders.
reizen - gereisd
grazen - gegraasd
leven - geleefd
beven - gebeefd


Slide 9 - Tekstslide

Ik heb in de vakantie _______

A
wandelen
B
wandel
C
gewandeld
D
gewandelt

Slide 10 - Quizvraag

Samir heeft in de duinen ______
A
fietsen
B
fietst
C
gefietst
D
gefietsd

Slide 11 - Quizvraag

Ik heb op het feest _______
A
dansen
B
dans
C
gedanst
D
gedansd

Slide 12 - Quizvraag

Laila heeft twee jaar in een winkel ____
A
werken
B
werkt
C
gewerkt
D
gewerkd

Slide 13 - Quizvraag

Hans ______ in het weekend.
A
sporten
B
sport
C
gesport
D
gespord

Slide 14 - Quizvraag

Ik heb op Koningsdag feest _______
A
vieren
B
vier
C
geviert
D
gevierd

Slide 15 - Quizvraag

Jan heeft vanochtend zijn tanden ____
A
poetsen
B
poetst
C
gepoetst
D
gepoetsd

Slide 16 - Quizvraag

De cursisten hebben goed ________
A
luisteren
B
luistert
C
geluistert
D
geluisterd

Slide 17 - Quizvraag

Vul in. Voorbeeld
koken                 Hij __________ rijst ____________


antwoord:        Hij heeft rijst gekookt.

Slide 18 - Tekstslide

knippen
De kapper _____ mijn haar _____

Slide 19 - Open vraag

typen
Jij ______ de brief _______

Slide 20 - Open vraag

trainen
De voetballers _____ gisteren _____

Slide 21 - Open vraag

halen
Ik _____ de bus net _____

Slide 22 - Open vraag

wonen
_____ jij in Amsterdam _______ ?

Slide 23 - Open vraag

wandelen
Samir _______ in de vakantie _________

Slide 24 - Open vraag

spelen
De kinderen _______ buiten _________

Slide 25 - Open vraag

huilen
De baby ______ vannacht __________

Slide 26 - Open vraag

tekenen
Agnes _____ een mooie bloem ______

Slide 27 - Open vraag

huren
Mijn familie _______ een boot ________

Slide 28 - Open vraag

smeren
Els _______ zalf op haar arm __________

Slide 29 - Open vraag

hoesten
Ik ________ vorige week veel _________

Slide 30 - Open vraag

maken
Jij _____ de opdracht goed ________

Slide 31 - Open vraag

hoofdzin met inversie

TaalCompleet A2 
thema 2.7

Slide 32 - Tekstslide

Hoofdzin met inversie

Slide 33 - Tekstslide

Maak een zin die begint met:
Morgen

Slide 34 - Open vraag

Maak een zin die begint met:
In het park

Slide 35 - Open vraag

Maak een zin die begint met:
In de dierentuin

Slide 36 - Open vraag

Maak een zin die begint met:
In de vakantie

Slide 37 - Open vraag

Hoe heb je deze lessonup gedaan?
Ik maak veel fouten, want ik begrijp het niet.
Het gaat al steeds beter!
Het gaat goed, ik begrijp het
Ik vind het makkelijk. Ik heb bijna alles goed.

Slide 38 - Poll