Tekstverbanden en signaalwoorden

Welke tekstverbanden ken je?
1 / 26
volgende
Slide 1: Woordweb
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welke tekstverbanden ken je?

Slide 1 - Woordweb

Tekstverbanden
Opsomming
Oorzaak-gevolg
Redengevend
Conclusie
Tegenstelling
Tijd (chronologisch)
Voorbeeld

Slide 2 - Tekstslide

Wat is het nut van tekstverbanden?

Slide 3 - Open vraag

Zie de verschillen!

Slide 4 - Tekstslide

Signaalwoorden
Want, geeft een reden aan. Je kunt hier ook ‘namelijk’ gebruiken.
Maar, geeft een tegenstelling aan, net als bijvoorbeeld ‘echter’.
Ook duidt op een opsomming, net als en.
Vast niet meer geeft een min of meer logisch gevolg aan.
Kortom, vat de tekst heel mooi samen. ‘Al met al’ was een mooi alternatief geweest.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Welke signaalwoorden ken je?

Slide 7 - Woordweb

Signaalwoorden

Slide 8 - Tekstslide

Signaalwoorden per verband

Slide 9 - Tekstslide

Signaalwoorden: Eerst, daarna, vervolgens horen bij:
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Tijd (chronologisch)

Slide 10 - Quizvraag

signaalwoorden voor een tegenstelling:
A
zoals
B
allereerst
C
maar
D
daarentegen

Slide 11 - Quizvraag

Signaalwoorden voor tijdsvolgorde
A
eerst, daarna, nadat
B
toen, maar, omdat

Slide 12 - Quizvraag

Tekstverbanden en signaalwoorden horen bij elkaar.
A
Ja
B
Nee
C
Soms

Slide 13 - Quizvraag

De schrijver gebruikt bij het beschrijven van stappen de signaalwoorden eerst, vervolgens, daarna en tenslotte.
Met deze signaalwoorden wordt .. ...... beschreven.
A
Tegenstelling
B
Opsomming

Slide 14 - Quizvraag

Maar, toch, hoewel, daarentegen: deze signaalwoorden geven het volgende verband aan:
A
Reden(gevend)
B
Opsomming
C
dit zijn geen signaalwoorden
D
Tegenstelling

Slide 15 - Quizvraag

Bijvoorbeeld, neem nou, zo, zoals, onder andere...
Signaalwoorden horen bij:

A
Tijd (chronologisch)
B
Voorbeeld
C
Opsomming

Slide 16 - Quizvraag

Als je een tekst leest, kijk je dan ook naar de tekstverbanden?
A
Ja
B
Nee
C
Moet ik misschien is gaan doen..
D
Soms

Slide 17 - Quizvraag

Woordenschat bouwsteen 4

Slide 18 - Tekstslide

Maak een zin met het woord woonlasten.

Slide 19 - Open vraag

Wat betekent permanent
A
haardracht
B
nooit
C
blijvend
D
telkens

Slide 20 - Quizvraag

Wat betekent het als iemand een slechte reputatie heeft?

Slide 21 - Open vraag

Wat betekent het als er een krapte op de arbeidsmarkt is?
A
te veel banen
B
te weinig banen
C
te weinig mensen
D
te veel mensen.

Slide 22 - Quizvraag

Wat moet je doen als je beter moet articuleren?

Slide 23 - Open vraag

Welke tips heb je voor de lessen Nederlands?

Slide 24 - Open vraag

Wat heb je geleerd tijdens de lessen Nederlands?

Slide 25 - Open vraag

Heb je verder nog tips, tops of opmerkingen?

Slide 26 - Open vraag