K H3 herhalen Talent versie 2

Herhaling H3
Woorden 3.3 blz. 106
Grammatica 3.4 blz. 110
Spelling 3.5 blz. 114
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
Middelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Herhaling H3
Woorden 3.3 blz. 106
Grammatica 3.4 blz. 110
Spelling 3.5 blz. 114

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
proefstoetsvragen met uitleg 

leuk
en
serieus!

Slide 2 - Tekstslide

Maak een zin met 'de aanleiding'.

Slide 3 - Open vraag

Maak een zin met 'produceren'.

Slide 4 - Open vraag

Maak een zin met 'spontaan'.

Slide 5 - Open vraag

Zinsdelen: de goede volgorde
A
pv, wg, o, lv, zinsdeelstrepen
B
zinsdeelstrepen, pv, o, wg, lv
C
pv, zinsdeelstrepen, wg, o, lv
D
o, zinsdeelstrepen, pv, wg, lv

Slide 6 - Quizvraag

De goede volgorde.
1. Zoek de pv, zet er een streep onder, voor en achter.
2. ZS: Welk woord of woordgroepje kun je voor de PV zetten?
3. Benoem WG. De pv + alle andere werkwoorden in de zin.
4. Benoem het onderwerp (O).  Wie of wat + WG.
5. Bemoem lijdend voorwerp (LV). Wie of wat + WG + O.

Slide 7 - Tekstslide

Hoe vind je de pv?

Slide 8 - Open vraag

Hoe vind je de pv?
Door de zin in een andere tijd te zetten.

Ook mogelijk: de zin vragend maken. 
Gebruik dan wel de controletruc. 
Kun je het eerste woord in een andere tijd zetten?


Slide 9 - Tekstslide

Waarom zijn de paarden zo onrustig?
Het eerste woord van een vraagzin is de pv.

Kun je waarom in een andere tijd zetten? Nee!
Welk woord wel? zijn -> waren

Slide 10 - Tekstslide

Wat is de pv?
De hond heeft de hele nacht geblaft.
A
De hond
B
de hele nacht
C
geblaft
D
heeft

Slide 11 - Quizvraag

De hond heeft de hele nacht geblaft.
De hond had de hele nacht geblaft.
Heeft de hond de hele nacht geblaft?
Kun je heeft in een andere tijd zetten?
Ja! heeft -> had

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het WG?
De hond heeft de hele nacht geblaft.
A
De hond
B
heeft
C
heeft geblaft
D
geblaft

Slide 13 - Quizvraag

De hond | heeft |de hele nacht | geblaft.
De hele nacht | heeft | de hond geblaft.
De hond | heeft | de hele nacht | gblaft.

werkwoorden: hebben en blaffen / heeft geblaft

Slide 14 - Tekstslide

Wat is het onderwerp?
De hond heeft de hele nacht geblaft.
A
De hond
B
de hele nacht
C
geblaft
D
heeft

Slide 15 - Quizvraag

De hond | heeft |de hele nacht | geblaft.
Wie (of wat) heeft geblaft?
De hond = O

Slide 16 - Tekstslide

Wat is het LV?
De hond heeft de hele nacht geblaft.
A
De hond
B
de hele nacht
C
heeft geblaft
D
er is geen lv

Slide 17 - Quizvraag

De hond | heeft |de hele nacht | geblaft.
Wie (of wat) heeft de hond geblaft?

???????

Slide 18 - Tekstslide

Wat is het LV?
Dat trucje leerde de docent aan de leerlingen.
A
Dat trucje
B
leerde
C
de docent
D
aan de leerlingen

Slide 19 - Quizvraag

Dat trucje leerde de docent aan de leerlingen.
PV - leerde
Wie (of wat) leerde? -> de docent = O
(Wie of) wat leerde de docent? -> dat trucje = LV

Slide 20 - Tekstslide

Wat weet je over sterke werkwoorden?

Slide 21 - Open vraag

Sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden hebben de kracht om te veranderen.
De klank verandert als je het werkwoord in een andere tijd zet.
lopen -> liepen - o wordt ie = sterk
werken -> werkte - e blijft e = zwak

Slide 22 - Tekstslide

Noem drie sterke werkwoorden.

Slide 23 - Open vraag

zelfstandig naamwoorden
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
werken
B
deur
C
bruin
D
kerk

Slide 24 - Quizvraag

zelfstandig naamwoorden
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
aanleiding
B
fobie
C
vrees
D
uniek

Slide 25 - Quizvraag

zelfstandig naamwoorden (ZN)
Drie kenmerken:
  1. Bijna alle ZN kun je in meervoud zetten.
  2. Je kunt er de of het voor zetten. 
  3. Je kunt er een verkleinwoord van maken.

Slide 26 - Tekstslide

zelfstandig naamwoorden (ZN)
Het meervoud maak je (vaak) door er 'en' achter te zetten.

Let op:
  1. Soms moet er een letter weg - muur / muren.
  2. Soms verandert een letter -  s wordt z / f wordt v.
  3. Soms komt er een letter bij - kat / katten.

Slide 27 - Tekstslide

werkwoorden
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
wordt
B
heeft
C
zodra
D
houd

Slide 28 - Quizvraag

WW / ZN
fiets - als je fietst (doet) is het een werkwoord.
fiets - als je erop zit is het een zelfstandig naamwoord.

boek - als je een vakantie boekt (doen)  is het een werkwoord.
boek - als je erin leest is het een zelfstandig naamwoord.

Slide 29 - Tekstslide