In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Grammatica zinsdelen
Slide 1 - Tekstslide
Stappenplan zinsdelen Noteer als volgt: stap 1: Zoek de persoonsvorm stap 2: verdeel de zin in... etc. Antwoorden in hele zinnen.
Slide 2 - Open vraag
Persoonsvorm
Zinsdelen
Onderwerp
Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling
De zin van tijd veranderen.
Verdeel de zin in zinsdelen. Alles wat voor de PV staat, is één zinsdeel.
Wie of wat doet er iets?
Alle werkwoorden uit de zin. Incl. PV.
Werkwoorden + naamwoordelijk deel.
Aan wie of voor wie + wg + ow + lv?
Alles wat je nog niet hebt benoemd
Wie of wat + wg + o
Slide 3 - Sleepvraag
Juist of onjuist? Het dikgedrukte woord is de pv.
Wie heeft dat programma gezien?
A
Juist
B
Onjuist
Slide 4 - Quizvraag
Wie speeltde hoofdrol in die film?
A
Wie=pv
B
Speelt=pv
C
Hoofdrol=pv
D
Film=pv
Slide 5 - Quizvraag
Juist of onjuist? Het onderwerp is dikgedrukt.
Ik ben met de hond naar het bos geweest.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 6 - Quizvraag
In Noorwegen heeft hij een studie gedaan.
A
Heeft= wg
B
Heeft gedaan= wg
C
Heeft hij gedaan=wg
D
gedaan= wg
Slide 7 - Quizvraag
Benoem de dikgedrukte gezegdes: werkwoordelijk of naamwoordelijk
Joy is een tijdje ziek geweest.
A
Werkwoordelijk
B
Naamwoordelijk
Slide 8 - Quizvraag
Benoem de dikgedrukte gezegdes: werkwoordelijk of naamwoordelijk
Mevrouw Van Veen wordt geholpen door de leerlingen.
A
Werkwoordelijk
B
Naamwoordelijk
Slide 9 - Quizvraag
Benoem de dikgedrukte gezegdes: werkwoordelijk of naamwoordelijk
Als Sterre jarig is, geeft zij een feestje.
A
Werkwoordelijk
B
Naamwoordelijk
Slide 10 - Quizvraag
Ontleed de zin: persoonsvorm, onderwerp en werkwoordelijk gezegde of naamwoordelijk gezegde.
Ik ben met de hond naar het bos geweest.
Schrijfwijze antwoord
1. PV=
2. O= 3. WG of NG= Maak zelf de keuze WG of NG aan het begin van het antwoord
Slide 11 - Open vraag
Ontleed de zin: persoonsvorm, onderwerp en werkwoordelijk gezegde of naamwoordelijk gezegde.
Wij zijn eerste geworden.
Schrijfwijze antwoord
1. PV=
2. O= 3. WG of NG= Maak zelf de keuze WG of NG aan het begin van het antwoord
Slide 12 - Open vraag
Zoek het lijdend voorwerp Je houdt de volgorde van het stappenplan aan, ook bij het geven van antwoord. Begin bij de PV, O, WG/NG, LV.
Hij kocht een roodgestreepte helm.
Slide 13 - Open vraag
Zoek het lijdend voorwerp Je houdt de volgorde van het stappenplan aan, ook bij het geven van antwoord. Begin bij de PV, O, WG/NG, LV.
Voor komend weekend heeft de weerman een orkaan voorspeld.
Slide 14 - Open vraag
Lijdend voorwerp of naamwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde?
Een auto van de zaak lijkt goedkoop.
A
Lijdend voorwerp
B
Naamwoordelijk deel
Slide 15 - Quizvraag
Lijdend voorwerp of naamwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde?
Mijn vader heeft een auto van de zaak.
A
Lijdend voorwerp
B
Naamwoordelijk deel
Slide 16 - Quizvraag
Zoek nu ook het meewerkend voorwerp. Je houdt de volgorde van het stappenplan aan, ook bij het geven van antwoord. Begin bij de PV, O, WG/NG, LV en MV.
De leraar heeft hem een onvoldoende gegeven.
Slide 17 - Open vraag
Zoek nu ook het meewerkend voorwerp. Je houdt de volgorde van het stappenplan aan, ook bij het geven van antwoord. Begin bij de PV, O, WG/NG, LV en MV.
Wij geven je morgen antwoord.
Slide 18 - Open vraag
Ontleed de zin helemaal Je houdt de volgorde van het stappenplan aan. PV, O, WG/NG, LV, MV en BWB. Zet (x) als het er niet in zit.
Iedereen heeft weleens een kerstfilm gezien
Slide 19 - Open vraag
Wat is een aanwijzend voornaamwoord?
Een aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw.) wijst iets aan.
Dit zijn de aanwijzende voornaamwoorden: - Die - Dit - Dat - Deze
Slide 20 - Tekstslide
Wat is een aanwijzend voornaamwoord?
A
Een aanwijzend voornaamwoord is een woord dat een zelfstandig naamwoord vervangt.
B
Een aanwijzend voornaamwoord is een woord dat wijst naar iemand of iets.
C
Een aanwijzend voornaamwoord is een woord dat verwijst naar een bepaald persoon of dier.
D
Een aanwijzend voornaamwoord is een woord dat een werkwoord vervangt.
Slide 21 - Quizvraag
Wat is een meewerkend voorwerp?
A
Een meewerkend voorwerp is een woord dat aangeeft welke persoon of dier de handeling uitvoert.
B
Een meewerkend voorwerp is een woord dat een zelfstandig naamwoord vervangt.
C
Een meewerkend voorwerp is een woord dat de handeling bepaalt voor wie of wat die gebeurt.
D
Een meewerkend voorwerp is een woord dat een werkwoord gebruikt om de handeling te ondersteunen.
Slide 22 - Quizvraag
Wat is een werkwoordelijk gezegde?
A
Een werkwoordelijk gezegde is een woordgroep met een werkwoord en een aanwijzend voornaamwoord.
B
Een werkwoordelijk gezegde is een uitdrukking die bestaat uit een werkwoord en een meewerkend voorwerp.
C
Een werkwoordelijk gezegde is een uitdrukking die bestaat uit twee zelfstandige naamwoorden.
D
Een werkwoordelijk gezegde is een combinatie van een werkwoord en een aanwijzing naar iemand of iets.