2 mavo H3 werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp

H3 taalverzorging
- Werkwoordelijk gezegde 
-Lijdend voorwerp

Ik kan deze onderdelen herkennen en toepassen.
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

H3 taalverzorging
- Werkwoordelijk gezegde 
-Lijdend voorwerp

Ik kan deze onderdelen herkennen en toepassen.

Slide 1 - Tekstslide

 Werkwoordelijk gezegde
  • Het werkwoordelijk gezegde is een zinsdeel.
  • Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin.
  • De persoonsvorm is onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
  • Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp ‘doet’ of ‘overkomt’.
  • Let op: het woordje te voor een heel werkwoord hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde!
Ik heb veel te doen.
werkwoordelijk gezegde: heb te doen


Slide 2 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Alle werkwoorden in een zin met uitzondering van de persoonsvorm
B
De persoonsvorm en alle zelfstandig naamwoorden in een zin
C
Alle werkwoorden in een zin inclusief de persoonsvorm
D
Het werkwoordelijk gezegde is een andere naam voor de persoonsvorm

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?

Ik kan het werkwoordelijk gezegde in de zin vinden.

Slide 4 - Open vraag

Ik had gisteren veel te doen.
Wat is het gezegde?

Slide 5 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
.
Het werkwoordelijk gezegde
Het wedstrijdschema
wordt
door de handbaltrainer
op Facebook
gezet.

Slide 6 - Sleepvraag

Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: 
WIE (OF WAT) + WERKWOORDELIJK GEZEGDE + ONDERWERP

Let op: 
  • Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!
  • Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel!
Het lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp is de persoon die iets overkomt in de zin.

Slide 7 - Tekstslide

Lijdend voorwerp

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Jij kan het lijdend voorwerp in die zin vinden.

A
jij
B
het lijdend voorwerp
C
in die zin
D
kan vinden

Slide 8 - Quizvraag

Maak een zin met een lijdend voorwerp.
Noteer achter je zin het lijdend voorwerp.

Slide 9 - Open vraag

Moeder kookte een heerlijke maaltijd.
Ik zie haar.
Wij geven jullie een bos bloemen.
Heb je aan je ouders geschreven?
Lijdend voorwerp
Geen lijdend voorwerp
Lijdend voorwerp
Geen lijdend voorwerp

Slide 10 - Sleepvraag


A
Ik heb de lesstof goed begrepen
B
Ik heb de lesstof redelijk begrepen
C
Ik heb de lesstof niet begrepen

Slide 11 - Quizvraag