Zinsdelen (pv/o herhalen) + Lv
1 / 28
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Hoeveel zinsdelen zie je hier?
Bij mijn oma speel ik altijd spelletjes.
Bij mijn oma speel ik altijd spelletjes.
A
4
B
5
C
6
D
7
Slide 3 - Quizvraag
Bij mijn oma doe ik altijd spelletjes met mijn nichtje.
A
5
B
6
C
7
D
8
Slide 4 - Quizvraag
Er zijn drie manieren om de persoonsvorm te vinden, welke is NIET juist?
A
Vraagzin maken
B
Tijd veranderen
C
Voorste woord van de zin kiezen
D
Getal veranderen
Slide 5 - Quizvraag
Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord
Slide 6 - Quizvraag
Zet deze zin in een andere tijd:
We hebben een taart gemaakt.
We hebben een taart gemaakt.
Slide 7 - Open vraag
Maak een vraagzin van deze zin:
We hebben een taart gemaakt.
We hebben een taart gemaakt.
Slide 8 - Open vraag
Wat is de persoonsvorm van deze zin:
Hebben jullie je huiswerk gemaakt voor vandaag?
Hebben jullie je huiswerk gemaakt voor vandaag?
A
gemaakt
B
hebben
C
huiswerk
D
vandaag
Slide 9 - Quizvraag
Slide 10 - Video
Slide 11 - Tekstslide
Wat is het onderwerp?
De twee jongens kwamen te laat in de klas.
De twee jongens kwamen te laat in de klas.
A
jongens
B
in de klas
C
De twee jongens
D
kwamen
Slide 12 - Quizvraag
Wat is het onderwerp in deze zin?
De fiets van Kai stond in de schuur van zijn ouders.
De fiets van Kai stond in de schuur van zijn ouders.
Slide 13 - Open vraag
Wat is het onderwerp in deze zin?
Gwen wilde graag een briefje geven aan Nina.
Gwen wilde graag een briefje geven aan Nina.
Slide 14 - Open vraag
Wat is het onderwerp?
Tijdens de les maakt de juf een grapje.
Tijdens de les maakt de juf een grapje.
A
Tijdens de les
B
de juf
C
maakt
D
een grapje
Slide 15 - Quizvraag
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Het lijdend voorwerp is altijd
A
actief
B
niet actief
Slide 18 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp?
Klas 1d leert het lijdend voorwerp vinden.
Klas 1d leert het lijdend voorwerp vinden.
A
Klas 1d
B
leert
C
het lijdend voorwerp
D
vinden
Slide 19 - Quizvraag
Een lijdend voorwerp ...
A
... kan met een voorzetsel beginnen.
B
... begint nooit met een voorzetsel.
Slide 20 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp?
De buurman van mijn vriend heeft een schat begraven in zijn tuin.
De buurman van mijn vriend heeft een schat begraven in zijn tuin.
A
De buurman van mijn vriend
B
heeft begraven
C
een schat
D
in zijn tuin
Slide 21 - Quizvraag
Hoe vind je het lijdend voorwerp?
Het lijdend voorwerp is het antwoord op de vraag:
Het lijdend voorwerp is het antwoord op de vraag:
A
Wie/wat + wg?
B
Wie/wat + pv?
C
Wie/wat + o?
D
Wie /wat + wg + o?
Slide 22 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp. Stel jezelf de goede vraag!
De kinderen geven oma bloemen.
Slide 23 - Woordweb
Wat is het lijdend voorwerp?
.
Het lijdend voorwerp
De handbaltrainer
zet
het wedstrijdschema
op Facebook.
Slide 24 - Sleepvraag
lijdend voorwerp
Klas 2b
het huiswerk.
maakt
altijd
Slide 25 - Sleepvraag
Wat is het lijdend voorwerp?
gekeken.
Het lijdend voorwerp
We
hebben
vanavond
een serie
Slide 26 - Sleepvraag
Even herhalen
Ontleed de volgende zin tot en met het lijdend voorwerp:
Hamza zet aankomend weekend de kerstboom op.
Ontleed de volgende zin tot en met het lijdend voorwerp:
Hamza zet aankomend weekend de kerstboom op.
Slide 27 - Open vraag
Wat is het lijdend voorwerp?
Heb je de sojabonen kunnen vinden bij de supermarkt?
Heb je de sojabonen kunnen vinden bij de supermarkt?
