Verdeel de volgende zin in zinsdelen: De leerlingen van 1E hebben volgende week allemaal toetsweek.
A
De leerlingen/van 1E/hebben/volgende week/ allemaal/ toetsweek.
B
De leerlingen van 1E/hebben/volgende week/ allemaal/ toetsweek.
C
De leerlingen van 1E/hebben/volgende week/ allemaal toetsweek.
D
De leerlingen/van 1E/hebben/volgende/ week/ allemaal/ toetsweek.
Slide 5 - Quizvraag
Benoem het zinsdeel "kunnen": De jongens kunnen vandaag gaan zwemmen in het meer.
A
ond
B
wwg
C
lv
D
pv
Slide 6 - Quizvraag
Benoem het zinsdeel "morgen": Morgen gaan wij op de fiets naar school.
A
ond
B
mv
C
bwb
D
wwg
Slide 7 - Quizvraag
Slide 8 - Video
Slide 9 - Video
Wat is een voorbeeld van een zin met een voorzetselvoorwerp?
A
De kat springt over de muur.
B
Wij rekenen op jouw goedkeuring.
C
Zij heeft de taak op de tafel gelegd.
D
Hij geeft het cadeau aan zijn vriendin.
Slide 10 - Quizvraag
Benoem de zinsdelen van de volgende zin: Mijn vader wilde altijd dokter worden.
Slide 11 - Open vraag
Ontleed de zin. Sleep de zinsdelen naar de juiste benamingen.
wwg
ond
mv
lv
BWB
Aan wie
zal
de president
de medaille
straks
geven?
Slide 12 - Sleepvraag
Spelling havo
• werkwoordspelling
• Meervoudsvormen
• Meervouds-n bij verwijzingen
• Hoofdlettergebruik
• Samenstellingen
• Verkleinwoorden
• Apostrofgebruik
• Weglatingsstreepje
• (stoffelijke) bijvoeglijke naamwoorden
• Komma
• (in)directe rede
Spelling mavo
• Werkwoordspelling
• Meervoudsvormen
• Hoofdlettergebruik
• Bezitsvorm
• Samenstellingen
• Verkleinwoorden
• Apostrofgebruik
• Weglatingsstreepje
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Video
Schrijf het werkwoord op de juiste manier: ......(branden - tt) het huis af?
Slide 15 - Open vraag
Schrijf de werkwoorden op de juiste manier: Hij ...(hebben) het...(verdienen) salaris al ...(uitgeven)
Slide 16 - Open vraag
Schrijf de werkwoorden op de juiste manier: Gisteren.... (skaten) Joep naar school, maar dat ...(blijken) toch best zwaar.
Slide 17 - Open vraag
Slide 18 - Video
Schrijf de volgende zin in de directe rede en plaats het citaat achteraan: Mijn moeder zegt dat ik mijn bed moet opmaken.
Slide 19 - Open vraag
Geef het meervoud van de volgende woorden: brief - fiets - oma - bami - diskjockey
Slide 20 - Open vraag
Kies de juiste bezitsvorm: Pieter - Bas - Sanne - Julia
Slide 21 - Open vraag
HA: Sleep de woorden naar de juiste samenstelling.
Schrijf
-e-
Schrijf
-en-
Goed + morgen
tomaat + soep
vitamine + pil
Spin + wiel
lamp + kap
Slide 22 - Sleepvraag
Schrijf de tekstdoelen op.
Slide 23 - Open vraag
Op welke manieren kun je een tekst inleiden?
Slide 24 - Open vraag
MAVO: Ik ben goed voorbereid voor de toets van Nederlands!
😒🙁😐🙂😃
Slide 25 - Poll
Lezen verbindingsmanieren
Verbindingsmanieren:
o Door gebruik van een signaalwoord (hier volgen dan de tekstverbanden!)
o Door herhaling
o Door overgangszinnen met een verwijzing
o Door aankondigende zinnen
Slide 26 - Tekstslide
tekstverbanden
o Uitspraak – opsomming
o Uitspraak – tegenstelling
o Uitspraak – voorbeeld
o Middel – doel
o Oorzaak – gevolg
o Uitspraak – vergelijking
o Uitspraak - reden
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Video
Wat is een voorbeeld van een gevolg in een tekstverband oorzaak gevolg?
A
De zon scheen fel op het gras.
B
De plant groeide goed door de regen.
C
De plant is erg mooi groen geworden.
Slide 29 - Quizvraag
Welke uitspraak-tegenstelling zie je in deze zin en welk signaalwoord? "Daarnaast is aan onze mimiek, zoals de pretlichtjes in onze ogen, duidelijk te zien dat we niet dreigen, maar de grootste lol hebben."
Slide 30 - Open vraag
Benoem uitspraak - voorbeeld en het signaalwoord. "Kleine kriebelbeestjes komen al eeuwen op de aarde voor. Zo houdt de kakkerlak het al meer dan tweehonderd miljoen jaar vol. Van alle grote planteneters, zoals olifanten, giraffen en gorilla’s, wordt bijna zestig procent met uitsterven bedreigd."
Slide 31 - Open vraag
Chimpansees werden lange tijd beschouwd als de meest intelligente soort van het dierenrijk. Ze communiceren met elkaar via taal, maar ook door middel van gezichtsuitdrukking en gebaren.
A
'maar ook' geeft een tegenstelling aan
B
'maar ook' geeft een opsomming aan
Slide 32 - Quizvraag
HA: Ik ben goed voorbereid voor de toets van Nederlands!