m2e 4 dec
1 / 39
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
de broer
A
der Bruder
B
die Bruder
C
das Bruder
D
die Brüder
Slide 7 - Quizvraag
de jongen
A
die Jungen
B
das Junge
C
der Junge
D
der Jungen
Slide 8 - Quizvraag
het gezin
A
das Familie
B
die Familie
C
der Familie
D
die familie
Slide 9 - Quizvraag
de kinderen
A
die Kinder
B
das kind
C
der Kinder
D
die Kinders
Slide 10 - Quizvraag
de halfzus
A
der Halbschwester
B
das Halbschwester
C
die halbschwester
D
die Halbschwester
Slide 11 - Quizvraag
de nicht
A
der Koesine
B
die Cousine
C
das Cousiene
D
die cousiene
Slide 12 - Quizvraag
vertaal: de vriend
Slide 13 - Open vraag
vertaal: de vader
Slide 14 - Open vraag
vertaal: de zus
Slide 15 - Open vraag
vertaal: het meisje
Slide 16 - Open vraag
vertaal: de oom
Slide 17 - Open vraag
vertaal: de neef
Slide 18 - Open vraag
vertaal: de vriendinnen
Slide 19 - Open vraag
vertaal naar het NL: ohne
Slide 20 - Open vraag
vertaal naar het NL: das Handy
Slide 21 - Open vraag
leider
A
leider
B
helaas
C
laatste
D
lezen
Slide 22 - Quizvraag
auch
A
augurk
B
gauw
C
ook
D
rook
Slide 23 - Quizvraag
de halfbroer
A
der Halfbruder
B
die Halbbruder
C
der Halbbroeder
D
der Halbbruder
Slide 24 - Quizvraag
de vaders
A
der Vaters
B
die Vaters
C
die Väter
D
die Vater
Slide 25 - Quizvraag
de moeders
A
die Mütter
B
die Mutter
C
die Mutters
D
die Müter
Slide 26 - Quizvraag
Onregelmatige werkwoorden: haben + sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
haben
hast
haben
habt
hat
Slide 27 - Sleepvraag
Onregelmatige werkwoorden: haben + sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
seid
sind
sind
Slide 28 - Sleepvraag
Vul de juiste uitgang bij haben/sein in
Ich (haben)
Ich (haben)
A
haben
B
habe
C
hat
Slide 29 - Quizvraag
Vul de juiste uitgang bij haben/sein in:
Ich (sein)
Ich (sein)
A
bin
B
bist
C
ist
D
sind
Slide 30 - Quizvraag
haben: Ich _________ keine Zeit.
sein: Ich ________ nicht dabei.
sein: Ich ________ nicht dabei.
A
haben/sein
B
hast/bist
C
habe/bin
Slide 31 - Quizvraag
Vul de juiste vorm in van haben / sein
Ich .................( heb)das nicht gemacht
Ich .................( heb)das nicht gemacht
A
habe
B
haben
C
hat
D
hast
Slide 32 - Quizvraag
Wat betekent:
wählen
wählen
Slide 33 - Open vraag
Wat betekent:
gern
gern
Slide 34 - Open vraag
dertig
Vertalen.
Vertalen.
Slide 35 - Open vraag
Wat betekent:
der Geburtstag
der Geburtstag
Slide 36 - Open vraag
Het werkwoord sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind
