De macht van de Republiek was in handen van de Staten-Generaal. De stadhouder van Holland, altijd een erfgenaam van Willem van Oranje, zou de leiding krijgen over het leger.
De landsadvocaat (later: raadspensionaris) was de belangrijkste bestuurder van de Republiek: hij zorgde voor de agenda van de vergadering en bereidde besluiten (wetten) voor.