3.2

3. We gaan voor de winst
3.2 Hoeveel levert het op?
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

3. We gaan voor de winst
3.2 Hoeveel levert het op?

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Programma
  • Terugblik §3.1 
  • Uitleg §3.2 
  • Opdrachten maken (15 min.)
  • Afsluiting (5 min.)

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Terugblik §3.1
Wat zijn de kosten?

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Paragraaf 3.2
Wat levert het op?

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3.2 Hoeveel levert het op?
Omzet
  • De afzet is het aantal producten dat je verkoopt.
  • De verkoopprijs is de prijs exclusief BTW.
  • De omzet is de verkoopopbrengst exclusief BTW.

afzet x verkoopprijs = omzet

2000 hamburgers x € 5,00 per hamburger = € 10.000 opbrengst

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3.2 Hoeveel levert het op?
Brutowinst
  • De inkoopwaarde is de inkoopprijs van de verkochte producten.
  • De brutowinst  is de toegevoegde waarde van alle verkochte producten samen.

omzet - inkoopwaarde = brutowinst

bv. inkoopprijs hamburger is € 1,60 en verkoopprijs hamburger is € 5,00:
€ 10.000 opbrengst -  € 3.200 inkoopprijs = € 6.800 brutowinst

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

bedrijfskosten?

Slide 11 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

3.2 Hoeveel levert het op?
Nettoresultaat
  • Bedrijfskosten zijn de kosten die een producent maakt om te kunnen produceren/verkopen.
  • De nettowinst/nettoverlies  is het bedrag dat overblijft na aftrek van alle kosten.

brutowinst - bedrijfskosten = nettowinst of nettoverlies

bv. gas, elektricitiet, huur en loon bedragen € 5.000
€ 6.800 brutowinst - € 5.000 bedrijfskosten = € 1.800 nettowinst

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

x _______________________
- _______________________
- _______________________
inkoopwaarde
nettowinst
brutowinst
bedrijfskosten
verkoopprijs
omzet
afzet

Slide 13 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Op welke manier kan ik de nettowinst niet verhogen?
A
Reclame maken, zodat de vraag stijgt.
B
Onderhandelen met leveranciers om goedkopere aankoopprijzen te bekomen.
C
Besparen op personeelskosten.
D
De verkoopprijs verhogen als er meer aanbod dan vraag is.

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als de arbeidsproductiviteit verhoogt...
A
Dan stijgen de kosten per product, waardoor de nettowinst stijgt.
B
Dan dalen de kosten per product, waardoor de nettowinst daalt.
C
Dan stijgen de kosten per product, waardoor de nettowinst daalt.
D
Dan dalen de kosten per product, waardoor de nettowinst stijgt.

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Hoe maakt Bolletje gebruik van de 4 productiefactoren?
Welke soorten kosten heeft Bolletje?

Slide 17 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Hoe maakt Bolletje gebruik van de 4 productiefactoren?

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
Maken deze les:
  • Opdracht 2, 4, 5, 6, 7, 10

Wat ga je doen als je klaar bent?
  • Verder met §3.3 (opdracht 1 t/m 10)
  • Ander vak

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies