In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Welkom M1e!
Je mag zelf een plek kiezen, dus kies wijs...
Deze spullen heb ik nodig:
pen
schrift
werkboek
iPad
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we doen?
Mededelingen (2 min)
Herhalen grammatica zinsdelen §2, 4, 6 (15 min)
Uitleg grammatica zinsdelen §8 (5 min)
Zelfstandig werken > grammatica §8 (12 min)
Opdracht 1 + 2 nakijken (5 min)
Vlogs bekijken (30 min)
Slide 2 - Tekstslide
Mededeling
Voorleeswedstrijd Read2Me
Lees een stuk voor uit jouw favoriete boek (in het Nederlands) en ga als winnaar van het ONC naar de regionale ronde!
Wanneer zijn de voorrondes?
Donderdag 18 januari - 9e uur (leesflexuur)
Hoelang moet ik voorlezen? Ongeveer 10 minuten.
Slide 3 - Tekstslide
Wat gaan we doen?
Mededelingen (2 min)
Herhalen grammatica zinsdelen §2, 4, 6 (20 min)
Uitleg grammatica zinsdelen §8 (5 min)
Zelfstandig werken > grammatica §8 (12 min)
Opdracht 1 + 2 nakijken (5 min)
Vlogs bekijken (30 min)
Slide 4 - Tekstslide
Leerdoelen
Deze leerdoelen ken ik al:
Ik kan de persoonsvorm in eenvoudige zinnen vinden.
Ik kan zinnen in zinsdelen verdelen.
Ik kan het werkwoordelijk gezegde in een zin vinden.
Ik kan het onderwerp van een zin vinden.
Slide 5 - Tekstslide
Stap 1: de persoonsvorm (pv)
Wat voor woordsoort is de persoonsvorm? (lidwoord, zn, ww, bn)
Op welke drie manieren kan ik de pv vinden?
Waarom is de pv zo bijzonder?
Slide 6 - Tekstslide
Een voorbeeld
De man heeft een ijsje gegeten.
De kast heeft jaren in het lokaal gestaan.
De beren hebben ontzettende honger na hun winterslaap.
Slide 7 - Tekstslide
Wat is de pv: Gisteren zijn wij naar de kapper geweest.
A
Gisteren
B
zijn
C
wij
D
geweest
Slide 8 - Quizvraag
Wat is de pv: Ik zou liever een knuffel willen.
A
Ik
B
zou
C
liever
D
willen
Slide 9 - Quizvraag
Wat is de pv? Aan het eind van de dag zijn wij allemaal moe.
A
aan het eind van de dag
B
zijn
C
wij
D
moe
Slide 10 - Quizvraag
Stap 2: werkwoordelijk gezegde (wg)
Wat hoort bij het wg?
Er zijn nog twee bijzonderheden. Wat hoort er ook bij?
De man heeft een ijsje gegeten.
De man was een ijsje aan het eten.
Ik stond op jou te wachten.
Slide 11 - Tekstslide
Wat is het wg: Gisteren zijn wij naar de kapper geweest.
A
zijn
B
zijn geweest
C
geweest
D
zijn wij naar de kapper geweest
Slide 12 - Quizvraag
Wat is het wg: Ik zou liever een knuffel willen.
A
zou
B
willen
C
zou willen
D
zou liever een knuffel willen
Slide 13 - Quizvraag
Wat is het wg: Mijn broer begon alvast te fietsen.
A
begon
B
begon fietsen
C
begon te fietsen
D
begon alvast te fietsen
Slide 14 - Quizvraag
Stap 3: streepjes tussen de zinsdelen
Een zin kan je opdelen in delen.
Vind de persoonsvorm. Probeer uit welke woorden je voor de persoonsvorm kan zetten. Klopt de zin dan nog steeds? Dan horen die woorden bij elkaar. TIP: alles voor de persoonsvorm is één zinsdeel.
Lola at gister een ijsje.
Gister at Lola een ijsje.
Een ijsje at Lola gister.
Slide 15 - Tekstslide
Waar horen de streepjes?
A
Gisteren | zijn | wij | naar | de | kapper | geweest.
B
Gisteren | zijn | wij | naar | de kapper | geweest.
C
Gisteren | zijn | wij | naar de kapper geweest
D
Gisteren | zijn | wij | naar de kapper | geweest
Slide 16 - Quizvraag
Stap 4: onderwerp (ow)
Het onderwerp van de zin is één zinsdeel. Het geeft (vaak) aan wie/wat iets doet in de zin. (Ow begint nooit met een voorzetsel)
Zo vind je het onderwerp:
1. Zoek de persoonsvorm.
2. Stel de vraag: wie/wat + persoonsvorm?
3. Het antwoord is het onderwerp van de zin.
Slide 17 - Tekstslide
Wat is het ow: Gisteren zijn wij naar de kapper geweest.
A
gisteren
B
wij
C
de kapper
D
naar de kapper
Slide 18 - Quizvraag
Wat is het ow: Ik zou liever een knuffel willen.
A
ik
B
liever
C
een knuffel
D
een knuffel willen
Slide 19 - Quizvraag
Wat is het ow: Mijn broer begon alvast te fietsen.
A
broer
B
mijn broer
C
alvast
D
begon
Slide 20 - Quizvraag
Wat gaan we doen?
Mededelingen (2 min)
Herhalen grammatica zinsdelen §2, 4, 6 (20 min)
Uitleg grammatica zinsdelen §8 (5 min)
Zelfstandig werken > grammatica §8 (12 min)
Opdracht 1 + 2 nakijken (5 min)
Vlogs bekijken (30 min)
Slide 21 - Tekstslide
Leerdoelen
Ik kan het lijdend voorwerp van een zin vinden.
Slide 22 - Tekstslide
Uitleg lijdend voorwerp (lv)
Het lijdend voorwerp (lv) komt voor in zinnen waarin iets/iemand wat 'overkomt' of 'ondergaat'.
Het lijdend voorwerp is de persoon die iets 'overkomt' of het voorwerp dat iets 'ondergaat'.
Voorbeeld: Jan | slaat | Henk | tegen zijn schouder.|
ow pv/wg lv
Slide 23 - Tekstslide
Uitleg lijdend voorwerp (lv)
Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel. Zo vind je het lijdend voorwerp:
Zoek de persoonsvorm en deel de zin op in zinsdelen.
Benoem het ow en wg.
Stel de vraag: wie/wat + wg + ow?
Het antwoord is het lijdend voorwerp van de zin.
Krijg je geen antwoord? Dan is er geen lijdend voorwerp.
Slide 24 - Tekstslide
Wie/wat is het lijdend voorwerp: Emmy is spaghetti aan het eten.
A
Emmy
B
is
C
spaghetti
D
aan het eten
Slide 25 - Quizvraag
Wie/wat is het lijdend voorwerp? Wie at alle boterhammen op?
A
Wie
B
at
C
at op
D
alle boterhammen
Slide 26 - Quizvraag
Wie/wat is het lijdend voorwerp? Uiteindelijk moest de generaal de aanval in de woestijn afbreken.
A
de generaal
B
de aanval in de woestijn
C
uiteindelijk
D
er is geen lv
Slide 27 - Quizvraag
Slide 28 - Tekstslide
Oefenen grammatica §8
Opdracht:
Maak in je werkboek/schrift:
Grammatica §8 (blz. 214) opdracht 2 t/m 4
We bespreken opdracht 2 over 10 minuten
Hoe: Bekijk het stoplicht: je werkt alleen of in tweetallen
Nodig: Werkboek + pen
Klaar: Oefen verder op www.taaloefenen.nl > grammatica zinsdelen > pv + wg + ow + lv