Dat consumenten meer gebruik gaan maken van de producten en diensten waar subsidies aan vast zitten.
B
Dat het milieu verbetert.
C
Dat consumenten minder gebruik gaan maken van de producten en diensten waar subsidies aan vast zitten.
D
Dat de overheid een extra inkomstenbron heeft.
1 / 10
volgende
Slide 1: Quizvraag
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6
In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen.
Onderdelen in deze les
Wat wil de overheid bereiken met subsidies?
A
Dat consumenten meer gebruik gaan maken van de producten en diensten waar subsidies aan vast zitten.
B
Dat het milieu verbetert.
C
Dat consumenten minder gebruik gaan maken van de producten en diensten waar subsidies aan vast zitten.
D
Dat de overheid een extra inkomstenbron heeft.
Slide 1 - Quizvraag
de vraagfunctie van goed R luidt: qv = -25p + 400 de aanbodfunctie van goed R luidt: qa = 50p - 200 (q = aantal producten x 1 mln p = prijs per product in euro's) De overheid verstrekt een garantieprijs van 10 euro per product. Is de grantieprijs een minimum of maximum prijs?
A
een minimumprijs want deze is hoger dan de marktpijs
B
een minimumprijs want deze is lager dan de marktprijs
C
een maximumprijs want deze is lager dan de marktprijs
D
een maximumprijs want deze is hoger dan de marktprijs
Slide 2 - Quizvraag
de vraagfunctie van goed R luidt: qv = -25p + 400 de aanbodfunctie van goed R luidt: qa = 50p - 200 (q = aantal producten in miljoenen p = prijs per product in euro's) De overheid verstrekt een garantieprijs van 10 euro per product Hoe groot is het overschot of tekort?
A
er ontstaat een vraagoverschot van 150.000.000 euro
B
er ontstaat een aanbodoverschot van 150.000.000 euro
C
er ontstaat een vraagtekort van 150 euro
D
er ontstaat een aanbodtekort van 150 euro
Slide 3 - Quizvraag
de vraagfunctie van goed R luidt: qv = -25p + 400 de aanbodfunctie van goed R luidt: qa = 50p - 200 (q = aantal producten x 1 mln p = prijs per product in euro's) De overheid verstrekt een garantieprijs van 10 euro de kosten voor de overheid bedragen......
A
€ 2.500.000.000,-
B
€ 3.500.000.000,-
C
€ 500.000.000,-
D
€1.500.000.000,-
Slide 4 - Quizvraag
de vraagfunctie van goed R luidt: qv = -25p + 400 de aanbodfunctie van goed R luidt: qa = 50p - 200 (q = aantal producten x 1 mln p = prijs per product in euro's) De overheid verstrekt een garantieprijs van 6 euro per product de kosten voor de overheid bedragen......
A
aanbodoverschot van 150 mln.
B
vraagoverschot van 150 mln.
C
Slide 5 - Quizvraag
A
P m is een minimumprijs want de consumenten worden er door beschermd
B
P m is een maximumprijs want de consumenten worden er door beschermd
C
P m is een maximumprijs want de producenten worden er door beschermd
D
P m is een minimumprijs want de producenten worden er door beschermd
Slide 6 - Quizvraag
de lijn Q'a, op deze markt, laat zien
A
dat de overheid de accijns op het product heeft verhoogd
B
dat de overheid de accijns op het verhandelde product heeft verlaagd
C
dat de overheid een prijsverlagende subsidie heeft verstrekt
D
dat de overheid de accijns op het verhandelde product heeft verhoogd
Slide 7 - Quizvraag
de Harberger driehoek is driehoek
A
a
B
b
C
c
D
d
Slide 8 - Quizvraag
als de prijs in euro's luidt dan is het consumentensurplus in euro's:
A
6.000
B
2.000
C
12.000
D
4.000
Slide 9 - Quizvraag
als de prijs in euro's luidt dan is het producentensurplus in euro's: