In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Terugblik:
Twee soorten reclame
Lay-out
Terugblik
Slide 1 - Tekstslide
De uitkomst van de inkomenselasticiteit is -1,2. Dit hoort bij een …….
A
noodzakelijk goed
B
luxe goed
C
inferieur goed
Slide 2 - Quizvraag
De uitkomst van de inkomenselasticiteit kan:
A
Alleen negatief zijn
B
Alleen positief zijn
C
Zowel positief als negatief zijn
Slide 3 - Quizvraag
De uitkomst van de inkomenselasticiteit is 0,5. Dit hoort bij een ……
A
noodzakelijk goed
B
luxe goed
C
inferieur goed
Slide 4 - Quizvraag
Wat is het doel van inkomenselasticiteit?
A
Onderzoeken hoeveel mensen verdienen
B
onderzoeken v.h. effect inkomenswijzigingen op vraag producten
C
Onderzoeken v.h. effect prijswijzigingen op vraag producten.
D
Onderzoeken in hoeverre inkomen rekbaar is.
Slide 5 - Quizvraag
Bij inkomenselasticiteit onderscheiden we deze goederen:
A
Complementaire en substitutie
B
Elastisch en inelastisch
C
Homogeen en hetrogeen
D
Inferieur, normale, noodzakelijke en luxe
Slide 6 - Quizvraag
een luxe goed heeft een inkomenselasticiteit van
A
onder de nul
B
tussen de 0 en 1
C
boven de 1
Slide 7 - Quizvraag
minimum en maximum prijs
Les doel: aan het einde van de les weet je hoe minimum en maximum prijzen werken.
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Minimum prijs
Maximum prijs
Slide 22 - Sleepvraag
Tekst
De nieuwe prijs is een
minimum prijs
A
Waar
B
Niet waar
Slide 23 - Quizvraag
De evenwichtsprijs vind de overheid te hoog en stelt de prijs vast van €800. Is dit een minimum of een maximumprijs?
A
Minimumprijs
B
Maximumprijs
Slide 24 - Quizvraag
de vraagfunctie van goed R luidt: qv = -25p + 400 de aanbodfunctie van goed R luidt: qa = 50p - 200 (q = aantal producten x 1 mln p = prijs per product in euro's) De overheid verstrekt een garantieprijs van 10 euro per product. Is de grantieprijs een minimum of maximum prijs?
A
een minimumprijs want deze is hoger dan de marktpijs
B
een minimumprijs want deze is lager dan de marktprijs
C
een maximumprijs want deze is lager dan de marktprijs
D
een maximumprijs want deze is hoger dan de marktprijs