Grammatica woordsoorten: voegwoorden

Grammatica woordsoorten 
voegwoorden 
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Grammatica woordsoorten 
voegwoorden 

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen? 
  • voorkennis ophalen 
  • uitleg voegwoorden 
  • opdrachten maken 
  • controleren

Slide 2 - Tekstslide

Beantwoord de volgende vragen over de woordsoorten. 

Slide 3 - Tekstslide

Een eigennaam is ook een zelfstandig naamwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 4 - Quizvraag

Een zelfstandig naamwoord vertelt iets over een bijvoeglijk naamwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quizvraag

Delen van scheidbare werkwoorden (uitleggen, opschrijven) noem je een voorzetsel.
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quizvraag

"Waar" en "wanneer" zijn voorbeelden van vragend voornaamwoorden.
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quizvraag

"je" en "hij" zijn voorbeelden van bezittelijke voornaamwoorden.
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Een zelfstandig werkwoord geeft aan wat het onderwerp "doet".
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Vond je dit nog heel lastig? 
Zorg dan dat je deze week  nog extra oefent met opdrachten van grammatica woordsoorten van de vorige hoofdstukken! 

Slide 10 - Tekstslide

Voegwoorden 

Slide 11 - Tekstslide

Waar denk je aan bij voegwoorden?

Slide 12 - Woordweb

Voegwoorden 
Verbinden twee woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar. 
  • twee woorden -> pizza of hamburger
  • twee woordgroepen -> de zware training en de spannende wedstrijd 
  • twee zinnen -> We willen weer naar het strand als het mooi weer is. 

Slide 13 - Tekstslide

Twee soorten voegwoorden 
Nevenschikkende voegwoorden (ns. vgw) verbinden meestal twee woorden, twee woordgroepen of twee hoofdzinnen. 
Oftewel: groepen die aan elkaar gelijk zijn! 

Er zijn vijf nevenschikkende voegwoorden: dus, en, maar, of en want.  

Slide 14 - Tekstslide

Twee soorten voegwoorden 
Onderschikkende voegwoorden (os. vgw) verbinden meestal een bijzin met een hoofdzin. 
Oftewel: groepen die ongelijk aan elkaar zijn! 

Slide 15 - Tekstslide

Voorbeelden 
{hoofdzin Lars kan goed koken}, maar {hoofdzin zijn zus Jiska bakt er niets van.} 

{hoofdzin Pak je een paraplu (bijzin voordat je naar buiten gaat)}? 

Slide 16 - Tekstslide

Wat zijn de voegwoorden uit de volgende zinnen? 

Slide 17 - Tekstslide

De vader van Rory moedigt haar aan, terwijl ze probeert te scoren.
A
aan
B
probeert
C
terwijl
D
moedigt

Slide 18 - Quizvraag

Toen ik mijn iPhone liet vallen, zat er een flinke barst in.
A
toen
B
zat
C
vallen
D
in

Slide 19 - Quizvraag

Arthur had niet geleerd voor de toets, dus hij gokte de antwoorden.
A
niet
B
had
C
gokte
D
dus

Slide 20 - Quizvraag

Voordat Sam de deur uitging, pakte zij nog snel haar telefoon en zonnebril.
A
pakte
B
voordat
C
nog
D
uitging

Slide 21 - Quizvraag

Vul de juiste voegwoorden in op de stippellijn van de volgende zinnen. 

Slide 22 - Tekstslide

Helaas zul je de schade zelf moeten betalen, ... je hiervoor verzekerd bent.
A
want
B
tenzij
C
zodat
D
hoewel

Slide 23 - Quizvraag

Indy doet mee met de jaarlijkse playbackshow, ... ze geen talent heeft.
A
of
B
zodat
C
maar
D
hoewel

Slide 24 - Quizvraag

... je onder de zestien bent, heb je toestemming van je ouders nodig.
A
mits
B
als
C
zodat
D
of

Slide 25 - Quizvraag

De kapper ergerde zich groen ... geel, ... de klant bleef klagen over zijn kapsel.
A
of, want
B
of, maar
C
en, want
D
en, maar

Slide 26 - Quizvraag

De wintersportvakantie is altijd erg duur, ... we slaan dit jaar een keertje over.
A
toen
B
als
C
want
D
dus

Slide 27 - Quizvraag

De kickbokser zal zijn tegenspeler zeker verslaan, ... hijzelf helemaal fit is.
A
zodat
B
of
C
mits
D
toen

Slide 28 - Quizvraag

Hoe pak ik ns. vgw en os. vgw aan? 

  1. zoek de persoonsvormen 
  2. kijk of je te maken hebt met H+H, H+B of B+H 
  3. H+H -> nevenschikkend 
  4. H+B -> onderschikkend 

Slide 29 - Tekstslide

Geef van de volgende voegwoorden aan of het nevenschikkende- (ns. vgw) of onderschikkende voegwoorden (os. vgw) zijn. 

Slide 30 - Tekstslide

"Doordat" het vanmorgen mistte, ontstonden er lange files op de weg.
A
ns. vgw
B
os. vgw

Slide 31 - Quizvraag

"Als" je je bedenkt, kun je altijd nog later naar het feestje van Lotte komen.
A
ns. vgw
B
os. vgw

Slide 32 - Quizvraag

De crimineel werd hardhandig aangepakt, "opdat" hij zijn leven zou beteren.
A
ns. vgw
B
os. vgw

Slide 33 - Quizvraag

Maartje is avontuurlijk ingesteld, "dus" met haar hoef je je niet te vervelen.
A
ns. vgw
B
os. vgw

Slide 34 - Quizvraag

Maak opdracht 5 op bladzijde 151 in je boek! 

Slide 35 - Tekstslide

Opdracht 5

Slide 36 - Open vraag