Les 4: (Herhaling VZ VW & zinsontleden) + onderschikkend versus nevenschikkend

Les 4: (Herhaling VZ VW & zinsontleden) + onderschikkend versus nevenschikkende voegwoorden
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Les 4: (Herhaling VZ VW & zinsontleden) + onderschikkend versus nevenschikkende voegwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Henk is getrouwd met zijn grote liefde.

Wat is hier het voorzetselvoorwerp?
A
Henk
B
Henk is getrouwd
C
zijn grote liefde
D
met zijn grote liefde

Slide 2 - Quizvraag

Henk is getrouwd met zijn grote liefde.

Is er een WW gez of een NW gez?
A
WW gez
B
NW gez
C
Deze zin kan zowel een WW gez als een NW gez hebben.

Slide 3 - Quizvraag

Met 5 mei staan we stil bij alle oorlogsslachtoffers.

Is hier een voorzetselvoorwerp of niet?
A
Ja, in deze zin zit een voorzetselvoorwerp.
B
Nee, in deze zin zit geen voorzetselvoorwerp.

Slide 4 - Quizvraag

Hij staat stil bij het stoplicht.

Is hier sprake van een voorzetselvoorwerp?
A
Ja, in deze zin zit een voorzetselvoorwerp.
B
Nee, in deze zin zit geen voorzetselvoorwerp.

Slide 5 - Quizvraag

Marlies geeft de bal aan Margreet.

Is deze zin een enkelvoudige of een samengestelde zin?
A
Enkelvoudig
B
Samengesteld

Slide 6 - Quizvraag

Nadat ik naar huis ben gegaan was het feestje niets meer aan.

Wat is hier de juiste samenstelling?
A
HZ + BZ
B
BZ + HZ
C
BZ + BZ
D
HZ + HZ

Slide 7 - Quizvraag

Leg in je eigen woorden uit waar je een enkelvoudige zin aan kan herkennen.

Slide 8 - Open vraag

Leg in je eigen woorden uit waar je een samengestelde zin aan kan herkennen.

Slide 9 - Open vraag

Leg in je eigen woorden uit wat een hoofdzin is.

Slide 10 - Open vraag

Leg in je eigen woorden uit wat een bijzin is.

Slide 11 - Open vraag

Deze les
Het verschil tussen onderschikkende en nevenschikkende voegwoorden 

Slide 12 - Tekstslide

Voegwoorden 
Voegwoorden combineren twee woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar. 

Slide 13 - Tekstslide

Houd je van pizza of pasta?
Het voegwoord of verbindt hier twee woorden: pizza & pasta.

Slide 14 - Tekstslide

Lisa kan goed koken maar Peter kan goed bakken.
- Twee hoofdzinnen zijn hier verbonden met een voegwoord.

Slide 15 - Tekstslide

De vermoeiende verkoper en het slechte weer zaten niet mee vandaag.
en combineert hier twee woordgroepen: 

"de vermoeidende verkoper" met "het slechte weer"

Slide 16 - Tekstslide

Toen ik naar huis wilde vertelde Jonas mij een spannend verhaal.

Wat is hier het voegwoord?

Slide 17 - Open vraag

Leg in je eigen woorden uit wat een voegwoord is.
Geef een voorbeeld.

Slide 18 - Open vraag

Typen voegwoorden
1) Nevenschikkende voegwoorden (NS. VGW) verbinden meestal twee woorden, twee woordgroepen of twee hoofdzinnen.
VB: Ik houd van voetbal maar Thomas vindt er niets aan. (HZ + HZ)
VB: De zware training en de spannende wedstrijd maakte het een vermoeiend weekend. (Twee woordgroepen)

2) Onderschikkende voegwoorden (OS. VGW) verbinden meestal een bijzin met een hoofdzin. 
VB: Terwijl ik aan het eten was keek ik televisie. (BZ + HZ)

Slide 19 - Tekstslide

Ik ga naar huis maar mijn vrienden willen blijven.

Is "maar" hier een onderschikkend of nevenschikkend voegwoord?
A
Nevenschikkend
B
Onderschikkend

Slide 20 - Quizvraag

Leg uit welke drie dingen nevenschikkende voegwoorden meestal verbinden. Geef je eigen voorbeelden.

Slide 21 - Open vraag

Leg in je eigen woorden uit wat een nevenschikkend voegwoord is.

Slide 22 - Open vraag

Leg in je eigen woorden uit wat een onderschikkend voegwoord doet. Geef een voorbeeld.

Slide 23 - Open vraag

Zelfstandig werken
Maken: opdracht 1 t/m 4 pagina 150 - 151. 

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide