woensdag 15 juni 2HV1

Toets a.s. vrijdag
Neem je een volle opgeladen laptop mee!!! 
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Toets a.s. vrijdag
Neem je een volle opgeladen laptop mee!!! 

Slide 1 - Tekstslide

Toetsstof
Unit 5:

Adverbs/adjectives
Betrekkelijke voornaamwoorden
Comparisons
Unit 6:
Future
Wh-questions
Unit 7:
Word order
Unit 8:
Tags



Slide 2 - Tekstslide

Adverb/Adjective
Adjectives -- bijvoeglijke naamwoorden
Miss Ewalds is an amazing teacher,

Adverbs -- bijwoorden
and she sings wonderfully!

Slide 3 - Tekstslide

Adjectives and adverbs
She sings.....
A
beautiful
B
beautifully

Slide 4 - Quizvraag

Adjectives and adverbs
The garden is .....
A
beautiful
B
beautifully

Slide 5 - Quizvraag

Adjectives and adverbs
She skates ....
A
fastly
B
fast

Slide 6 - Quizvraag

Adjectives and adverbs
It tastes ....
A
good
B
well

Slide 7 - Quizvraag

ADJECTIVES vs. ADVERBS

Casper is a ..... bully
A
terrible
B
terribly

Slide 8 - Quizvraag

Adjectives and adverbs
The concert is .....
A
terribly
B
terrible

Slide 9 - Quizvraag

Adjectives and adverbs
The garden is .....
A
astonishingly beautiful
B
astonishingly beautifully
C
astonishing beautiful
D
astonishing beautifully

Slide 10 - Quizvraag

Adjectives & adverbs: The coffee is ....
A
bad
B
badly

Slide 11 - Quizvraag

Adjectives and adverbs
She dances ......
A
wonderful
B
wonderfully

Slide 12 - Quizvraag

Adjectives and adverbs
The garden is .....
A
beautiful > adjective
B
beautifully > adverb

Slide 13 - Quizvraag

Adjectives & adverbs:
She put her glasses down ...
A
careful
B
carefully

Slide 14 - Quizvraag

Adjectives and adverbs
They make ......... bread.
A
deliciously
B
delicious

Slide 15 - Quizvraag

Adjectives and adverbs
The game looks ...
A
cool
B
coolly

Slide 16 - Quizvraag

Adjectives and adverbs
She is a ...... teacher.
A
wonderful
B
wonderfully

Slide 17 - Quizvraag

Betrekkelijke voornaamwoorden
who en which zijn betrekkelijke voornaamwoorden. Je gebruikt ze om in een bijzin een persoon of een ding te betrekken.

  • Who -> personen
  • It was madison who was nice to me.
  • Which -> dingen
  • She send me a reply, which simply said 'OK'
  • Wat is de bijzin? En wat de hoofdzin?

Slide 18 - Tekstslide

Who, which en that
That: personen of dingen

Je mag " who"en " which" vervangen door "that" als er geen komma staat voor de bijzin. Die bijzin kun je niet weglaten omdat je dan niet meer begrijpt over wie/wat het gaat. 

The policeman that/who helped me is called Jacky.

This is a song that/which my dad taught me. 

Slide 19 - Tekstslide

5. 4  opgave 33

Slide 20 - Tekstslide

Comparisons
big
bigger
the biggest
COMPARISONS

Slide 21 - Tekstslide

Comparison

Slide 22 - Tekstslide

Comparisons 
Unit 5--Catch up--opgave 3(A&B)

Slide 23 - Tekstslide

WH-questions
(vragende voornaamwoorden)
What  >  onbeperkte keuze                  which  >  beperkte keuze

Slide 24 - Tekstslide

WH-questions!

Slide 25 - Tekstslide

Unit 6.4 opdracht 34

Slide 26 - Tekstslide