Theme 3 : Reading

Do you like to read? Answer the question in English
1 / 23
volgende
Slide 1: Open vraag
EngelsMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Do you like to read? Answer the question in English

Slide 1 - Open vraag

Tegenwoordige tijd (present simple)
SHIT Regel
She / he / it  --> s

Ik speel
I play
jij speelt
You play
hij speelt
he plays
zij speelt
she plays
het speelt
it plays
wij spelen
we play
jullie spelen
you play
zij spelen
they play
Let op! Eindigt het ww op een s- klank dan krijg je + es
I watch TV - He watches TV
I wash the car - She washes the car

Slide 2 - Tekstslide

Wat is je juiste spelling van de volgende werkwoordsvervoeging : hij speelt
A
he play
B
she plays
C
she play
D
he plays

Slide 3 - Quizvraag

Wat is je juiste spelling van de volgende werkwoordsvervoeging : zij kijken
A
I watch
B
she watches
C
they watch
D
we watch

Slide 4 - Quizvraag

Wat is je juiste spelling van de volgende werkwoordsvervoeging : hij danst
A
she dance
B
he dance
C
she dances
D
he dances

Slide 5 - Quizvraag

Let's get to work
Wat: leesvaardigheid opdracht 1 t/m 11
Hoe: uitleg van de docent
Hulp: Studiemeter - Engels Vervolg A1 - Thema 3 - Hoofdstuk 2 Lezen --> voor de audiofragmenten. Luister en lees mee!
Tijd: 30 minuten
Klaar: oefen met de woorden via Quizlet en de tegenwoordige tijd oefenen
https://quizlet.com/_8auayw?x=1jqt&i=2c5hm7 (opdracht 3)
https://quizlet.com/_8aubjq?x=1jqt&i=2c5hm7 (opdracht 5)
https://quizlet.com/_8aubms?x=1jqt&i=2c5hm7 (opdracht 7)
http://www.english-room.com/grammar/presentsimpletense_affirmative_1.htm (present simple)
https://www.englishmaven.org/HP6/Present%20Tense%20Exercise%209.htm
http://a4esl.org/q/h/lb/psv.html
https://www.english-4u.de/en/tenses-exercises/present-simple.htm
opbrengst: samen nakijken

Slide 6 - Tekstslide

What kind of hobby do you have? (ex. soccer, reading, sports, painting etc.)

Slide 7 - Open vraag

Opdracht 1: Vertel over je hobby
Wat: vertellen over je hobby
Hoe: bedenk waar je wat over wilt vertellen (vb. sport, muziekinstrument of een andere hobby
Schrijf eerst in het Nederlands op wat je wilt vertellen. Vertel wat over de volgende punten:
1. Wat je hobby is
2. Hoe vaak je dat doet (vb. two times a week)
3. Wanneer je dat doet
4. Wat je er leuk aan vindt
5. Wat je er niet leuk aan vindt
Bedenk nu hoe je dit in het Engels kan zeggen. Schrijf nu de Engelse zinnen op. Maak gebruik van het Word document 
Hulp: (online) woordenboek
Tijd: 15 minuten
Klaar: bekijk de volgende video en schrijf 4 dingen op die je leuk vindt om te doen en 4 dingen die je niet leuk vindt om te doen 
Opbrengst: samen nakijken

Slide 8 - Tekstslide

Wat is je hobby?

Slide 9 - Open vraag

Hoe vaak je dat (jouw hobby) doet?

Slide 10 - Open vraag

Wanneer je dat doet?

Slide 11 - Open vraag

Wat je er leuk aan vindt?

Slide 12 - Open vraag

Wat je er niet leuk aan vindt?

Slide 13 - Open vraag

Ontkennen met het werkwoord zijn (to be)
Nederlands
Engels
Kort
Ik ben niet blij
I am not happy
I'm not happy
Jij bent niet blij
you are not happy
you're not happy
Hij is niet blij
he is not happy
he isn't happy
Zij is niet blij
she is not happy
she isn't happy
Het is niet blij
it is not happy
it isn't happy
wij zijn niet blij
we are not happy
we aren't happy
Jullie zijn niet blij
you are not happy
you aren't  happy
Zij zijn niet blij
they are not happy
they aren't happy

Slide 14 - Tekstslide

Bij bijna alle andere werkwoorden gebruiken we een vorm van to do
Nederlands
Engels
Kort
Ik heb geen eten
I do not have food
I don't have food
jij hebt geen eten
You do not have food
You don't have food
hij heeft geen eten
he does not have food
He doesn't have food
zij heeft geen eten
she does not have food
she doesn't have food
het heeft geen eten
it does not have food
it doesn't have food
wij hebben geen eten
we do not have food
we don't have food
jullie hebben geen eten
you do not have food
you don't have food
zij hebben geen eten
they do not have food
they don't have food

Slide 15 - Tekstslide

Vertaal naar het Engels : Ik werk niet
A
I don't work
B
I doesn't work

Slide 16 - Quizvraag

Vertaal naar het Engels: Hij is niet
A
She is not
B
she isn't
C
He' isnt
D
He isn't

Slide 17 - Quizvraag

Vertaal naar het Engels: Wij gaan niet
A
We not go
B
We doesn't go
C
We don't go
D
We go

Slide 18 - Quizvraag

Vul de juiste ontkenning in de zin in: He ..... here
A
isn't
B
aren't
C
am not

Slide 19 - Quizvraag

Vul de juiste ontkenning in met het werkwoord to do
Marie .....work here anymore
A
don't
B
doesn't

Slide 20 - Quizvraag

Vul de juiste ontkenning in met het werkwoord to do
We.....live in Paris
A
don't
B
doesn't

Slide 21 - Quizvraag

Vertaal naar het Engels
(hij vindt niet leuk)
Leuk vinden - like

Slide 22 - Open vraag

Homework: 11th of may 2020
Leren: woorden en zinnen van Thema 3 (lezen) + spreken en gesprekken voeren opdracht 3 (ontkenning)
Maken: spreken opdracht 3,4,5,6
Bereid beide rollen van het gesprek voor.

Slide 23 - Tekstslide