5H Herhaling enzymen en oefenvragen

5H Herhaling enzymen
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

5H Herhaling enzymen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Belangrijke herhaling uit Thema 1:

Enzymen

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Enzymen
  • Eiwitmoleculen die een chemische reactie versnellen zonder hierbij zelf verbruikt te worden --> biokatalysatoren
  • Specifiek voor een substraat (sleutel-slot-principe)
  • Gevoelig (temperatuur, pH en concentratie)
  • Namen eindigen vaak op -ase
  • Enzymatische reacties kunnen                                         vaak in twee richtingen verlopen

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De invloed van temperatuur op de werking van een enzym
< 10: geen enzymactiviteit


37: optimaal, het snelst

> 45: structuur van de enzymen verandert. 
Beweging van de moleculen is dan te laag)
Bij stijging van de temperatuur neemt de enzymactiviteit toe:
Moleculen gaan sneller  bewegen --> meer botsingen tussen enzymen en substraten --> er ontstaat vaker een enzymsubstraat-complex.
Onomkeerbaar

Slide 4 - Tekstslide

Stijging temperatuur --> enzymactiviteit neemt toe. Doordat de moleculen sneller gaan bewegen bij de stijging van de temperatuur vinden er meer botsingen plaats --> er ontstaat vaker een enzymsubstraat-complex.
Optimumkromme
Enzymen doen hun taak het best bij bepaalde omstandigheden: optimum.

Enzymen hebben een optimumkromme voor temperatuur en PH (zuurgraad).
Dit is niet voor alle enzymen hetzelfde!

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verschillende enzymen hebben verschillende pH-optima
Hoe meer waterstofionen (H+) hoe zuurder de oplossing. 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het enzym in de afbeelding?
D
D
D
A
Blauw - A
B
Paars - B
C
Rood - C
D
Oranje - D

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke bewering klopt over de enzymactiviteit bij temperaturen P, Q en R?
A
Bij alle drie de temperaturen is de enzymactiviteit gelijk.
B
Tussen P en Q neemt de activiteit af.
C
Tussen Q en R neemt de activiteit af.
D
Bij R is de enzymactiviteit het hoogst.

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk enzym vertoont de grootste enzymactiviteit bij 25 graden?
A
x (rood)
B
y (groen)
C
z (paars)
D
ze zijn allemaal gelijk

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke bewering klopt? De stijging van de activiteit tussen P en Q komt doordat ...
A
er meer enzymen bijkomen.
B
er per enzymmolecuul meer stof wordt omgezet.
C
er meer substraat bijkomt.

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Hoe wordt de vorm van de grafiek genoemd?
A
een exponentiële kromme
B
een lineair verband
C
een optimumkromme

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een enzym katalyseert de reactie A + B ⇒ C. Men meet de concentratie C in de loop van de tijd. Wat kun je uit de grafiek concluderen?
A
Hoe meer C, des te trager de reactie, dus C versnelt de reactie.
B
De hoeveelheid C heeft een positieve invloed op de reactiesnelheid.
C
Hoe meer C, des te trager de reactie, dus C vertraagt de reactie.

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De ruimtelijke structuur van een enzym bepaalt de werking.
Hoe heet het van vorm veranderen van een enzym waardoor het niet meer werkt?

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Een enzym past precies op de om te zetten stof. Dat betekent dat het enzym ...
A
reactiespecifiek is
B
substraatspecifiek is

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een enzym katalyseert maar één soort reactie. Dat heet:
A
reactiespecifiek
B
substraatspecifiek

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een enzym katalyseert een reactie. Dat betekent:
A
Het enzym versnelt een reactie en blijft zelf intact.
B
Het enzym versnelt een reactie en wordt daarbij opgebruikt.
C
Het enzym past op een bepaalde stof.

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als een enzym gedenatureerd is, betekent dat dat het enzym ...
A
opgebruikt is
B
uit elkaar is gevallen
C
dood is
D
van vorm is veranderd

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de enzymen naar het substraat
DNA

maltose 
lipiden

RNA

peptiden
zetmeel 
(amylum)

lipase

amylase

DN-ase

RN-ase

pepsine

maltase

Slide 18 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies


Bij A en B wordt evenveel enzymactiviteit gemeten (dus substraat omgezet). Dat betekent ...
A
dat er bij A meer enzymmoleculen actief zijn dan bij B.
B
dat er bij A en B evenveel enzymmoleculen actief zijn.
C
dat er bij A minder enzymmoleculen actief zijn dan bij B.

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies