V5 - TH3 - Les 3

VWO 5
Thema 3 - Stofwisseling in de cel
Bs 2
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

VWO 5
Thema 3 - Stofwisseling in de cel
Bs 2

Slide 1 - Tekstslide

vandaag
theorie
werkblad
vragenrondje 
huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

begrippen - bs 2
enzymen
actieve centrum
substraat
substraatspecifiek
reactieproduct
cofactor
apo-enzymen
energiedrempel
activeringsenergie
reactie-energie

Slide 3 - Tekstslide

leerdoelen + vorige les
Je kunt de bouw en werking van enzymen beschrijven

Je kunt de invloed van milieufactoren op de enzymactiviteit beschrijven

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

invloed enzym op activeringsenergie

Slide 6 - Tekstslide

Enzymactiviteit
= de hoeveelheid substraat die wordt omgezet per tijdseenheid

De werking hangt o.a. af van het pH, de temperatuur, de substraatconcentratie, de enzymconcentratie en de aanwezigheid van activatoren en remstoffen

Slide 7 - Tekstslide

Enzymactiviteit
De enzymactiviteit kan worden uitgedrukt in:
  • de hoeveelheid substraat die per tijdseenheid wordt omgezet;
  • de hoeveelheid reactieproduct die per tijdseenheid ontstaat.
De enzymactiviteit kan ook worden afgeleid uit de tijd die een bepaalde hoeveelheid enzym nodig heeft om een bepaalde hoeveelheid substraat om te zetten.

Slide 8 - Tekstslide

optimumkromme
De relatie tussen een factor en reactiesnelheid 

Optimum: waarde van de factor waarbij reactiesnelheid hoogst is 
Maximum: hoogste waarde van de factor waarbij reactie mogelijk is

Slide 9 - Tekstslide

Optimumkromme substraatconcentratie- enzymactiviteit
X: er treedt verzadiging op, de enzymactiviteit blijft hetzelfde 

Slide 10 - Tekstslide

Optimumkromme 
temperatuur-enzymactiviteit

Slide 11 - Tekstslide

Een enzym is een eiwit






  • Denaturatie

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Optimumkromme pH-enzymactiviteit 

Slide 14 - Tekstslide

Elk enzym zijn eigen functie:




Slide 15 - Tekstslide

werkbladen
38 - ADP/ATP- cyclus
41 - bouw van een enzym
42 - enzymregulatie 

Slide 16 - Tekstslide

Welk enzym vertoont de grootste enzymactiviteit?
A
x (rood)
B
y (groen
C
z (paars)

Slide 17 - Quizvraag

Welk/welke enzym(en) kunnen worden opgewarmd tot 45 graden en weer afgekoeld en werken daarna nog steeds?
A
Geen van de enzymen
B
Alleen enzym z
C
Enzym z en y
D
Enzymen z, y en x

Slide 18 - Quizvraag

Enzymen x, y, en z kunnen werkzaam zijn in hetzelfde organisme
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quizvraag

Bij 37 graden zijn er meer enzymen y dan z gedenatureerd.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quizvraag

Voor de teruggang van de koraalriffen worden diverse oorzaken genoemd. Door het broeikaseffect is de temperatuur van het water hoger dan de optimumtemperatuur. De verstoring van de fotosynthese zou veroorzaakt kunnen worden doordat de betrokken enzymen niet meer optimaal werken. Waardoor vermindert enzymwerking als de temperatuur hoger is dan de optimumtemperatuur?
A
omdat enzymen dan minder snel werken
B
omdat je enzymen altijd moet bewaren bij -20 graden
C
omdat er meer enzymen denatureren bij hogere temperatuur
D
omdat enzymen alleen werken bij de optimumtemperatuur

Slide 21 - Quizvraag

De maximumtemperatuur van een enzym vertelt je...
A
...bij welke temperatuur het enzym kapot gaat
B
...bij welke temperatuur het enzym gaat werken
C
...bij welke temperatuur het enzym het beste werkt
D
geen van genoemde antwoorden

Slide 22 - Quizvraag


Wat is de optimum temperatuur van enzym Y?
A
10 °C
B
30 °C
C
35 °C
D
43 °C

Slide 23 - Quizvraag

Als een enzym gedenatureerd is, betekent dat dat het enzym ...
A
opgebruikt is
B
uit elkaar is gevallen
C
dood is
D
van vorm is veranderd

Slide 24 - Quizvraag

Welke bewering klopt?
A
P is de minimumtemperatuur voor dit enzym.
B
Q is de optimumtemperatuur voor dit enzym.
C
R is de maximumtemperatuur voor dit enzym.

Slide 25 - Quizvraag

Welke bewering klopt? De stijging van de activiteit tussen P en Q komt doordat ...
A
er meer enzymen bijkomen.
B
er per enzymmolecuul meer stof wordt omgezet.
C
er meer substraat bijkomt.

Slide 26 - Quizvraag

Welke bewering klopt over de enzymactiviteit en de enzymconcentratie bij temperaturen P, Q en R?
A
Bij alle drie de temperaturen is de enzymconcentratie gelijk.
B
Tussen P en Q neemt de activiteit toe, omdat de concentratie van het enzym toeneemt.
C
Tussen Q en R neemt de activiteit af, omdat de concentratie van het enzym afneemt.

Slide 27 - Quizvraag


Hoe wordt de vorm van de grafiek genoemd?
A
een exponentiële kromme
B
een lineair verband
C
een optimumkromme

Slide 28 - Quizvraag


Wat is er gebeurd daar waar de kromme tussen 4 en 5 de horizontale as raakt?
A
De enzymmoleculen zijn niet actief, maar kunnen dat wel weer worden bij een lagere pH.
B
De enzymmoleculen zijn niet actief, want ze zijn gedenatureerd.
C
De enzymmoleculen zijn opgebruikt.

Slide 29 - Quizvraag

Een enzym katalyseert de reactie A + B ⇒ C. Men meet de concentratie C in de loop van de tijd. Wat kun je uit de grafiek concluderen?
A
Hoe meer C, des te trager de reactie, dus C versnelt de reactie.
B
De hoeveelheid C heeft een positieve invloed op de reactiesnelheid.
C
Hoe meer C, des te trager de reactie, dus C vertraagt de reactie.

Slide 30 - Quizvraag

huiswerk
bs 2 opdrachten 15 -21

Slide 31 - Tekstslide