NK2A chapter 3 grammatica uitleg+ oefeningen

CHAPTER 3: Showbizz zelfstandige les!
Revision
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

CHAPTER 3: Showbizz zelfstandige les!
Revision

Slide 1 - Tekstslide

Maak deze les zelfstandig.
Hoe?
  • Zonder met anderen te kletsen, je mag heus iets overleggen.
  • Eventueel met oordopjes/koptelefoon op voor muziek.
  • Docent loopt rond en kijkt met je mee, ben je met andere dingen bezig dan de lessonup dan krijg je een waarschuwing.
  • Ben je klaar? Dan ga je online werken aan de opdrachten van
    chapter 3 D: Speaking--> uiteraard mag je dan wel kletsen met je klasgenoot om de opdrachten te doen.

Slide 2 - Tekstslide

How are you feeling today?
😒🙁😐🙂😃

Slide 3 - Poll

Chapter 3: Showbizz
 Wat zit er allemaal in dit hoofdstuk?

Grammar
  • adjectives (+ word order) --> (Grammar E)
  • past simple vs present perfect --> (Grammar I)
Vocabulary

Slide 4 - Tekstslide

Grammar 
adjectives + word order

Slide 5 - Tekstslide

Kies de juiste volgorde
A
Wie - doet - waar - wat - wanneer
B
Wie - doet - waar - wanneer - wat
C
Wie - doet - wat - wanneer - waar
D
Wie - doet - wat - waar - wanneer

Slide 6 - Quizvraag

Voorbeeld
Keith used to watch television in his room at bedtime.
Wie    -         doet        -          wat        -     waar       -      wanneer.
Plaats VOOR Tijd -
Patat VOOR het Toetje

Slide 7 - Tekstslide

I walked to the park yesterday.
A
correct
B
wrong

Slide 8 - Quizvraag

They visited their parents last night in Wierden
A
correct
B
wrong

Slide 9 - Quizvraag

My teacher loves listening to spotify at home.
A
correct
B
wrong

Slide 10 - Quizvraag

Miss Snijders watches Netflix every day at home.
A
correct
B
wrong

Slide 11 - Quizvraag

Hoe zit het ook alweer?
A
tijd en dan plaats
B
plaats en dan tijd

Slide 12 - Quizvraag

wie
doet
wat
waar
wanneer
The teacher
reads
at school

every year

a book

Slide 13 - Sleepvraag

wie
doet
wat
waar
wanneer
in her car
all the time
listens
to Spotify
She

Slide 14 - Sleepvraag

Je kunt ook een adjective (bijvoeglijk naamwoord) aan een zin toevoegen. Een adjective zegt iets over het zelfstandig naamwoord. Je zet ze dan voor het zelfstandig naamwoord.

He watched a funny film.
They bought a lovely dress.
We had a good time.

Slide 15 - Tekstslide

Soms zet je een adjective achter het werkwoord. In dat geval geeft de adjective extra informatie over het onderwerp. 
Dit kan bij werkwoorden zoals to be, look, appear en seem.
  

She looks amazing in my new dress.
I am curious to see that new film.
They seem focussed on their singing careers.

Slide 16 - Tekstslide

Adjectives (bijvoeglijk naamwoord)
Adjective: to talk about nouns (what)

 

He is a slow runner

 She is beautiful

Slide 17 - Tekstslide

She
is wearing a
dress
today.
beautiful

Slide 18 - Sleepvraag

They
watched a
film
this weekend.
funny

Slide 19 - Sleepvraag

She
looks
in her new dress.
amazing

Slide 20 - Sleepvraag

at home
My friends
cute
have a
dog

Slide 21 - Sleepvraag

a festival
in the summer
going to
I
like

Slide 22 - Sleepvraag

vacation
a
has had
He
wonder-ful

Slide 23 - Sleepvraag

Is er iets wat je nog niet goed begrijpt? Zo ja, wat dan?

Slide 24 - Open vraag

Grammar 
past simple vs present perfect

Slide 25 - Tekstslide

past simple
  • Wordt gebruikt als iets in het verleden heeft plaats gevonden en is afgerond, het is echt voorbij.
  • Vaak staat in de zin een tijdsbepaling die aangeeft dat het verleden tijd is: last month, yesterday, a minute ago, in 1999.
  • –> I bought a new bike last week.
  • Door de woorden ‘last week’ wordt duidelijk dat deze gebeurtenis zich in het verleden heeft afgespeeld. Er moet dus een verleden tijd gebruikt worden.
  • --> ww+ ed of TWEEDE RIJTJE

Slide 26 - Tekstslide

present perfect
  • Wordt gebruikt als
  • iemand met iets in het verleden begonnen is en nog steeds doet
  • of als iets in het verleden begonnen is en nog aan de gang is
  • Ook als het niet belangrijk is wanneer iets gebeurd is, maar iemand heeft iets gedaan of er is iets gebeurd waarvan de resultaten nog merkbaar zijn.
  • Vaak komen in de zin de woorden for of since voor.
  • - HAVE/HAS + werkwoord +-ed of have/has +DERDE RIJTJE



Slide 27 - Tekstslide

past simple vs present perfect
  • I worked in Enschede for two years. (ik werk er nu dus niet meer)
  • I went to London in 2015.(1x in 2015)


  •  I have worked for Reggesteyn for three years (en ik werk er nu nog steeds)
  • I have been To London many times. (ooit eens geweest, gaat om de ervaring)


Slide 28 - Tekstslide

I washed my car last night.
I have washed my car, it is shiny.
Present Perfect
Past Simple

Slide 29 - Sleepvraag

Past Simple <> Present Perfect
She _____ (to play) the piano since she was 4.
A
played
B
have played
C
has played

Slide 30 - Quizvraag

Past Simple / Present Perfect:
His grandparents _____ (to live) there for 40 years and they are still happy!
A
lived
B
have lived

Slide 31 - Quizvraag

Past Simple <> Present Perfect

______ (you + see) Janet recently?
A
Did you see
B
Did you saw
C
Have you seen
D
Have you saw

Slide 32 - Quizvraag

Past Simple <> Present Perfect
I _____ (to work) at a book store last year.
A
worked
B
have worked
C
has worked

Slide 33 - Quizvraag

Past Simple <> Present Perfect
I _____ (be) a teacher for 11 years now.
A
was
B
has been
C
were
D
have been

Slide 34 - Quizvraag

Past Simple <> Present Perfect
I _______ (always + like) playing board games.
A
always like
B
always liked
C
have always liked
D
has always liked

Slide 35 - Quizvraag

Past Simple <> Present Perfect
______ you _____ (eat) eggs for breakfast yesterday?

A
Did ... ate
B
Have ... eaten
C
Did .... eat
D
Has ... eaten

Slide 36 - Quizvraag

Past Simple <> Present Perfect
How long ____ (she + live) in Britain?
A
did she live
B
did she lived
C
have she lived
D
has she lived

Slide 37 - Quizvraag

Past Simple / Present Perfect:
We _____ (not - to see) that movie yet.
A
didn't see
B
haven't seen

Slide 38 - Quizvraag


6.2 Past Simple & Present Perfect
Snap je dit onderwerp en kun je dit toepassen in een Engelse zin?
A
Ja!
B
Jawel, maar ik wil er nog mee oefenen.
C
Jawel, maar ik zou het fijn vinden het nog even te herhalen.
D
Ik snap er niks van.

Slide 39 - Quizvraag

Vocabulary

Slide 40 - Tekstslide

clearly
He CLEARLY likes soccer.
A
duidelijk
B
zeker

Slide 41 - Quizvraag

disappointing
My low grade for English is very DISAPPOINTING.
A
spannend
B
verrassend
C
teleurstellend
D
indrukwekkend

Slide 42 - Quizvraag

blockbuster
The new fast and furious movie is a BLOCKBUSTER.
A
filmen
B
kaskraker
C
vervolg
D
rolverdeling

Slide 43 - Quizvraag

sequel
The SEQUEL to that movie is even better!
A
vervolg
B
opnemen
C
verhaallijn
D
ondertiteling

Slide 44 - Quizvraag

recognise
She was wearing a mask, so I did not RECOGNISE her.
A
herinneren
B
herkennen
C
leuk vinden
D
spannend vinden

Slide 45 - Quizvraag

compare
You can't COMPARE money and happiness.
A
hebben
B
vergeten
C
meten
D
vergelijken

Slide 46 - Quizvraag

atmosphere
The party had a good ATMOSPHERE, everyone was smiling.
A
muziek
B
sfeer
C
locatie
D
aanwezigheid

Slide 47 - Quizvraag

busking
I saw a man with a guitar BUSKING.
A
op straat spelen voor geld
B
optreden
C
muziek maken
D
spelen

Slide 48 - Quizvraag

venue
Lucky in Rijssen is a VENUE for bands
A
locatie
B
plek van optreden
C
feestje
D
plek

Slide 49 - Quizvraag

participate
I wanted to PARTICIPATE in the school musical.
A
negeren
B
schrijven
C
deelnemen
D
spelen in

Slide 50 - Quizvraag

Hoe vond je de les gaan?
😒🙁😐🙂😃

Slide 51 - Poll

Is er iets wat je nog niet goed begrijpt? Zo ja, wat dan?

Slide 52 - Open vraag

plannen proefwerk chapter 3

Slide 53 - Tekstslide