Woordenschatdidactiek 1

Woordenschat- en taalvaardigheidsonderwijs
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
Vakdidactiek NederlandsHoger onderwijs

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Woordenschat- en taalvaardigheidsonderwijs

Slide 1 - Tekstslide

In het woordenboek 'Dikke Van Dale' staan alle woorden die in het Nederlands bestaan.
A
Juist
B
Fout

Slide 2 - Quizvraag

Fout:
In dit woordenboek staan inderdaad veel meer woorden dan wij gebruiken, dus je zou kunnen denken dat alle Nederlandse woorden erin staan. Maar we kunnen altijd nieuwe woorden bijmaken die ook tot het Nederlands behoren, bv. van 'stoel' en 'computer' kunnen we de samenstellingen 'stoelcomputer' of 'computerstoel' maken.

Slide 3 - Tekstslide

Woorden die we gebruiken, kennen we productief. Woorden die we begrijpen, kennen we ...

A
actief
B
receptief
C
minimaal
D
persuasief

Slide 4 - Quizvraag

Hoe ken je een woord?
kunnen begrijpen = receptief kennen
kunnen gebruiken = productief kennen

Slide 5 - Tekstslide

Met welke soort taal hebben vooral SES-kinderen het vaak moeilijker?
A
dagelijkse taal
B
thuistaal
C
schooltaal
D
spreektaal

Slide 6 - Quizvraag

Schooltaal
Schooltaal verschilt van de dagelijkse omgangstaal. We gebruiken een aantal andere woorden en complexere zinsconstructies.
Vergelijk:
dagelijkse omgangstaal: 'Wil je dit zo doen?'
schooltaal: 'Wil jij dat papier met de schaar knippen of ga je het scheuren?'

Slide 7 - Tekstslide

Welke van deze is GEEN cirkel van taalvaardigheidsonderwijs?
A
meelevende feedback
B
positief klasklimaat
C
betekenisvolle taken
D
ondersteuning door interactie

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide

Een positief, veilig klimaat wordt binnen TVO beschouwd als de basisvoorwaarde om taal te kunnen leren.
A
Juist
B
Fout

Slide 10 - Quizvraag

Een positief, veilig klimaat...
is de buitenste cirkel, de eerste voorwaarde om taal te leren. We zorgen er dus in de eerste plaats voor dat kinderen zich goed voelen in de klas. 

Slide 11 - Tekstslide

Waar en wanneer kunnen kleuters taal oefenen op school?
A
bij gezamenlijke activiteiten
B
bij de routines (jas aan, fruit eten)
C
bij het spel in de hoeken
D
overal, de hele dag door

Slide 12 - Quizvraag

'Taal de hele dag'
dat is het uitgangspunt van taalvaardigheidsonderwijs. We zorgen ervoor dat kinderen overal en de hele dag door gestimuleerd worden om taal op te pikken, om incidenteel taal te leren.

Slide 13 - Tekstslide

Het is goed om kleuters (mee) te laten bepalen waarover gesproken wordt. Welk begrip gebruik je hiervoor?
A
spreekruimte
B
beurtruimte
C
taalruimte
D
onderwerpsruimte

Slide 14 - Quizvraag

Onderwerpsruimte
Dit betekent dat kinderen mogen bepalen wat het onderwerp van het gesprek is, waarover gesproken wordt. Dat kan natuurlijk niet altijd, maar we proberen toch heel goed te observeren wat de kleuters interesseert en daarbij aan te sluiten. 
Daarnaast is er beurtruimte: kleuters veel aan de beurt laten komen. 
Beurt- en onderwerpsruimte vormen samen taalruimte of spreekruimte.

Zie 3 cirkels: 2de bokaal van de binnenste cirkel (interactie)

Slide 15 - Tekstslide

Kleuter: 'Oei, valt!' KL: 'Oei, gevallen!' Dit is een goede (talige) reactie.
A
Juist
B
Fout

Slide 16 - Quizvraag

Beter, bijvoorbeeld:
KL: 'Oei, is de verf gevallen? Die zal ik wel even opruimen. Haal jij de doek?'

Slide 17 - Tekstslide

Welke vraag is open?
A
Is deze bal rood?
B
Waar zullen we de bal verstoppen?
C
Welke kleur heeft deze bal?
D
Waar liggen de ballen?

Slide 18 - Quizvraag

Een open vraag
is een vraag waarop meer dan 1 antwoord mogelijk is.
  • Is de bal rood? Ja. -> maar 1 juist antwoord
  • Waar zullen we de bal verstoppen? onder de kast/ in de kist/achter het rek enz. -> kleuters kunnen zelf iets bedenken
  • Welke kleur heeft de bal? Rood. -> maar 1 juist antwoord
  • Waar liggen de ballen? In de zwarte bak (bv.). -> maar 1 juist antwoord

Slide 19 - Tekstslide

Als je werkt met streefwoordenschat noem je dat ... leren
A
intentioneel
B
informeel
C
internationaal
D
incidenteel

Slide 20 - Quizvraag

Streefwoordenschat
is een verzameling doelwoorden die een KL uitkiest en waarvan ze wil dat de kleuters ze binnen een bepaalde periode verwerven. Deze woorden pikken de kleuters dus niet toevallig op maar worden aangebracht in verschillende activiteiten, hoeken, in de klasinrichting en tijdens routines.

Slide 21 - Tekstslide