Formuleren H3

Huiswerk controleren
1 / 20
volgende
Slide 1: Open vraag
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Huiswerk controleren

Slide 1 - Open vraag

Opdracht 4

1 spinnenweb
2 geboorteplanning
3 langeafstandsloper
4 secondewerk
5 koeienmarkt
6 aanvangssalaris
7 fietsenmaker
8 knarsetanden
9 tweedekansonderwijs
10 smartengeld

Slide 2 - Tekstslide

11 blessureleed
12 dorpsschool
13 parterretrap
14 wiegelied
15 reuzeaardig
16 huizenhoog
17 paardenvijg
18 beresterk
19 mijlenver
20 blindedarm

Slide 3 - Tekstslide

opdracht 5
1 mede-inzittende
2 pabostudent
3 advertentieafdeling
4 galakostuum
5 aan- en afvoertroepen
6 dure en goedkope woningen
7 glas-in-loodraam
8 Willem II-sigaren
9 een niet-bestaand adres
10 chef-kok

Slide 4 - Tekstslide

11 Sint-Joriscollege
12 Zuidoost-Groningen
13 ex-man
14 routineonderzoek
15 vergeet-mij-nietje
16 waterkrachtcentrale
17 massagesalon
18 oersterk
19 dollartekens
20 $-tekens


Slide 5 - Tekstslide

Sem gaat niet naar school. Sem moet thuisblijven. Sem wil het coronavirus niet oplopen. En Sem wil het coronavirus ook niet verspreiden. Daarom gaat Sem niet naar school. 

Slide 6 - Tekstslide

Hoe kan je dit tekstje leesbaarder maken?

Slide 7 - Open vraag

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

De- en het-woorden
Naar de-woorden verwijs je ook met --> deze, die
Naar het-woorden verwijs je met --> dit, dat

Slide 10 - Tekstslide

Wat zijn onzijdige woorden?
Namen van landen, steden, clubs en verwijswoorden zijn het-woorden

Slide 11 - Tekstslide

Wat zijn vrouwelijke woorden?
• Vrouwelijke personen en dieren: de secretaresse, de leeuwin
• de-woorden op de volgende uitgangen:

- heid (tederheid)                                                                                   - de (liefde)
- nis (ergernis)                                                                                         - ie (familie)
- ing (vereniging)                                                                                    - ij (tovenarij)
- st (kunst, winst, vondst) niet: kast, post                                   - iek (muziek)
- schap (wetenschap)                                                                          - theek (discotheek)
- te (belofte)                                                                                              - uur (cultuur)
- teit (kwaliteit)

Slide 12 - Tekstslide

Wat zijn mannelijke woorden?
Alles wat niet onder de vrouwelijke woorden valt, is mannelijk. 

Slide 13 - Tekstslide

Het verwijswoord 'wat
Met wat verwijs je naar:
  • De overtreffende trap: Het liefste wat ik wil is een lange vakantie. 
  • Een onbepaald voornaamwoord (alles, iets, niets, anderen, elk, ieder, etc.): Alles wat ik wil is een lange vakantie. 
  • Een hele zin: Op vakantie hebben we gekart, wat heel erg leuk was. 
  • Dat en datgene: Dat wat je niet hebt, is altijd het aantrekkelijkst. 

Slide 14 - Tekstslide

Hun of hen?
Het verwijswoord hen gebruik je 
  • Als een lijdend voorwerp: Toen ik hen zag, was ik erg blij. 
  • Na een voorzetsel: Ik geef het boek aan hen. 
Het verwijswoord hun gebruik je:
  • Als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel: Ik geef hun het boek. 

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Welk verwijswoord kun je gebruiken om naar het woord 'kat' te verwijzen?
A
die, deze
B
dat, dit

Slide 17 - Quizvraag

Fifa20 is een PS4-spel die net uitgekomen is
A
juist
B
fout

Slide 18 - Quizvraag

Mijn vriendin, waarmee ik zou gaan shoppen, is ziek
A
juist
B
fout

Slide 19 - Quizvraag

Huiswerk
Voor vrijdag 22/1:
hoofdstuk 3 spelling opdrachten 6 t/m 8
hoofdstuk 3 formuleren opdrachten 1 t/m 4 

Slide 20 - Tekstslide