Formuleren H3

1 / 16
volgende
Slide 1: Video
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Video

Sem gaat niet naar school. Sem moet thuisblijven. Sem wil het coronavirus niet oplopen. En Sem wil het coronavirus ook niet verspreiden. Daarom gaat Sem niet naar school. 

Slide 2 - Tekstslide

Hoe kan je dit tekstje leesbaarder maken?

Slide 3 - Open vraag

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

De- en het-woorden
Naar de-woorden verwijs je ook met --> deze, die
Naar het-woorden verwijs je met --> dit, dat

Slide 6 - Tekstslide

Wat zijn onzijdige woorden?
Namen van landen, steden, clubs en verwijswoorden zijn het-woorden

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Wat zijn mannelijke woorden?
Alles wat niet onder de vrouwelijke woorden valt, is mannelijk. 

Slide 9 - Tekstslide

Het verwijswoord 'wat
Met wat verwijs je naar:
  • De overtreffende trap: Het liefste wat ik wil is een lange vakantie. 
  • Een onbepaald voornaamwoord (alles, iets, niets, anderen, elk, ieder, etc.): Alles wat ik wil is een lange vakantie. 
  • Een hele zin: Op vakantie hebben we gekart, wat heel erg leuk was. 
  • Dat en datgene: Dat wat je niet hebt, is altijd het aantrekkelijkst. 

Slide 10 - Tekstslide

Hun of hen?
Het verwijswoord hen gebruik je 
  • Als een lijdend voorwerp: Toen ik hen zag, was ik erg blij. 
  • Na een voorzetsel: Ik geef het boek aan hen. 
Het verwijswoord hun gebruik je:
  • Als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel: Ik geef hun het boek. 

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Welk verwijswoord kun je gebruiken om naar het woord 'kat' te verwijzen?
A
die, deze
B
dat, dit

Slide 13 - Quizvraag

Fifa20 is een PS4-spel die net uitgekomen is
A
juist
B
fout

Slide 14 - Quizvraag

Mijn vriendin, waarmee ik zou gaan shoppen, is ziek
A
juist
B
fout

Slide 15 - Quizvraag

Huiswerk
Voor woensdag 13/1:
H3 formuleren opdracht 1 t/m 4 

Slide 16 - Tekstslide