3A H3 woordenschat

3A Nederlands
Woordenschat
Taalgebruik: letterlijk en figuurlijk
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

3A Nederlands
Woordenschat
Taalgebruik: letterlijk en figuurlijk

Slide 1 - Tekstslide


LETTERLIJK OF FIGUURLIJK?


Slide 2 - Tekstslide

Aan het einde van deze les:
  • Weet je het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik
  • Kan je figuurlijk taalgebruik herkennen

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video


Letterlijk taalgebruik

Dit vertelt precies wat er gebeurd is, er zit geen andere betekenis achter

Bijvoorbeeld: tegen de lamp lopen --> je bent écht tegen de lamp aangelopen

Slide 5 - Tekstslide


Figuurlijk taalgebruik

 Dit heeft een andere betekenis dan dat er staat.

'Tegen de lamp lopen' kan in dit geval ook betekenen: je deed iets stiekem en bent nu gesnapt

Slide 6 - Tekstslide


Nog meer voorbeelden van figuurlijk taalgebruik:

  • de kogel is door de kerk
  • een ongeluk zit in een klein hoekje
  • vele wegen leiden naar Rome
  • Het water loopt me in de mond
  • Als puntje bij paaltje komt
Spreekwoorden zijn altijd figuurlijk bedoeld!

Slide 7 - Tekstslide

En nu even oefenen!

Slide 8 - Tekstslide

Je moet het nou eens goed in je oren knopen, dat je op tijd moet komen
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 9 - Quizvraag

Ik heb er een hard hoofd in of ik dit jaar ga slagen voor mijn eindexamen
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 10 - Quizvraag

Ik heb een wond aan mijn hoofd
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 11 - Quizvraag

Mijn broer krijgt de baard in de keel
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 12 - Quizvraag

Helaas kwam er geen kip naar de gratis tennisles
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 13 - Quizvraag

Wat betekent:
De kogel is door de kerk

Slide 14 - Open vraag

Wat betekent:
Een ongeluk zit in een klein hoekje

Slide 15 - Open vraag

Wat betekent:
Vele wegen leiden naar Rome

Slide 16 - Open vraag

Wat betekent:
Hij is heeft aanvaring met zijn zus.

Slide 17 - Open vraag

Wat betekent:
Als puntje bij paaltje komt...

Slide 18 - Open vraag

Wat betekent:
Het water loopt me in de mond

Slide 19 - Open vraag

Wat betekent:
Je moet even door de zure appel heen bijten.

Slide 20 - Open vraag

Wat betekent:
Dat staat als een paal boven water

Slide 21 - Open vraag

Nakijken:
Opdracht 1
1 was lekker bezig
2 niet leuk, niet van goede smaak getuigend
3 Over verschil in smaak moet men geen ruzie maken.
4 Wie of wat dé attractie is.
5 naar mijn mening, vind ik



Slide 22 - Tekstslide

Nakijken:
Opdracht 2
1 + 2
- ben je op de goede plaats       5 val je met je neus in de boter
- een onfatsoenlijk persoon      11 een ongelikte beer
- ga ervandoor                                 10 neem de benen
- heb je een hekel aan                   1 heb jij een broertje dood aan
- iets heel ergs                                  7 een doodzonde
- is men er niet blij mee                2 valt het niet in goede aarde
- krijg je ruzie met                            8 kom je in aanvaring met
- knap het onaangename klusje op 9 bijt dan door de zure appel heen
- heb je het verpest                        12 kun je het wel schudden
- vinden het heel gewoon        3 vinden het de normaalste zaak van de wereld
- wees niet meteen blij              6 juich niet te vroeg
- zo simpel is het                           4 dat is het hele eieren eten

Slide 23 - Tekstslide

Nakijken:
3 het poepen
4 eigen antwoorden, bijvoorbeeld:
a appel:
- appeltje-eitje (een simpel klusje)
- door de zure appel heen bijten (een onaangenaam klusje opknappen)
- voor een appel en een ei (heel goedkoop)
- appels met peren vergelijken (dingen met elkaar vergelijken die niets met elkaar te maken hebben)
b kip:
- ergens als de kippen bij zijn (ergens snel bij zijn)
- met de kippen op stok gaan (vroeg naar bed gaan)
- als een kip zonder kop (ondoordacht)
- kippig zijn (bijziend zijn)
c water:
- het water loopt hem in de mond (hij heeft er veel trek in)
- boven water komen (tevoorschijn komen)
- in het water vallen (mislukken)
- water bij de wijn doen (een compromis sluiten)

Slide 24 - Tekstslide

Huiswerk
Opdracht 3, 4 en 5 blz 84 en 85

Slide 25 - Tekstslide