leesvheidNN3en4havo2

leesvaardig
lees .......vaardig
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

leesvaardig
lees .......vaardig

Slide 1 - Tekstslide

Signaalwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Signaalwoorden 
van voorbeeld
Signaalwoorden 
van voorwaarde
Signaalwoorden van opsomming
Signaalwoorden van samenvatting
Signaalwoorden van oorzaak&gevolg
Signaalwoorden van tegenstelling
Signaalwoorden van tijd
Signaalwoorden van plaats
waarin
vervolgens
echter
omdat
kortom
ten tweede
mits
bijvoorbeeld
als
zoals
al met al
vervolgens
hierdoor
want
maar
daarentegen
ook

Slide 3 - Sleepvraag

Signaalwoord
Geen signaalwoord
 
   ook

   aan

  word

   zo

dus

  slecht

Slide 4 - Sleepvraag

Omdat het mijn favoriete park is
Sleep juiste antwoord naar juiste tekst : mening of argument? 
Mening
Argument
Musicalles is superbelangrijk
Ik vind dit gave attracties
Ik houd van  sleutelen
Want daardoor kan ik ooit 
een auto kopen
Omdat ik van acteren 
mijn beroep wil maken

Slide 5 - Sleepvraag

Startopdracht:
Verschil beschouwing, betoog en uiteenzetting.
Beschouwing
Betoog
Uiteenzetting
tekstdoel = opiniëren
tekstdoel = overtuigen
tekstdoel = informeren
Beschouwing
Betoog
Uiteenzetting
tekstdoel = opiniëren
tekstdoel = overtuigen
tekstdoel = informeren
In de kern staan meningen vanuit verschillende invalshoeken + feiten.
In de kern staan feiten met uitleg.
In de kern staat een eigen mening, met argumenten, tegenargumenten, ontkrachtingen/weerleggingen + feiten.

Slide 6 - Sleepvraag

Zijn de zinnen uit de tekst meningen of argumenten? Sleep naar de juiste plaats. (2 p) T1

Mening
Argument
Overheden van bosrijke landen moeten daarom hun bossen beschermen.
Alleen op die manier kunnen de bossen gered worden.

Slide 7 - Sleepvraag

woordenschat....

Slide 8 - Tekstslide

Wat is een ' hommage' ?
A
iemand een compliment geven
B
iemand een man noemen
C
iemand heel veel lof en hulde geven
D
iets voor in huis

Slide 9 - Quizvraag

Wat betekent incidenteel?
A
een klein ongelukje
B
af en toe
C
een economische term

Slide 10 - Quizvraag

1. beaamt
2. speculatief
3. lexicon
4. gissen
denkbeeldig; niet zeker 
woordenschat
raden
geeft toe; bevestigt

Slide 11 - Sleepvraag

Noem drie signaalwoorden die een opsomming aangeven.....

Slide 12 - Open vraag

Oorzaak en gevolg

Slide 13 - Tekstslide

Oorzaak en gevolg
Je staat op de bus te wachten en hij komt maar niet!
je mist daardoor de aansluiting met de trein.
De spoorbomen zitten dichten daarom ben je te laat!

Als je het gas aansteekt onder een pan water, gaat het water koken

Slide 14 - Tekstslide

De interne behandeling van de toeslagenaffaire bij de Belastingdienst rammelde aan alle kanten. De directeuren en bewindspersonen wijzen vooral naar elkaar, maar het is voor de onderzoekscommissie klip en klaar: ze wisten het, maar kozen er bewust voor om niets te doen.
Aangezien duizenden gezinnen getroffen zijn door de fouten die de Belastingdienst heeft gemaakt, pakt de onderzoekscommissie nu goed door.
Je moet veel lezen en nadenken over wat je leest om ervoor te zorgen dat je woordenschat wordt uitgebreid.
Lezen is niet alleen goed voor je woordenschat, het vergroot ook je kennis van de wereld.
Opsommend
Redengevend
Tegenstellend
Doel-middel
Concluderend

Slide 15 - Sleepvraag

Slide 16 - Video

Zoek 5 tot 7 signaalwoorden
die met oorzaak en gevolg te maken hebben....
schrijf ze onder elkaar in je schrift

Slide 17 - Tekstslide

Wat is globaal lezen?
A
De hele tekst lezen
B
De tekst bekijken en informatie zoeken die je nodig hebt
C
De eerste en laatste zinnen van alle alinea's lezen

Slide 18 - Quizvraag

pak je blaadje er weer bij...

Slide 19 - Tekstslide

Feit en mening:
  1. Noem een feit
  2. Noem een mening

Slide 20 - Tekstslide

Feit/mening/argument
  1. Noem een feit
  2. Noem een mening
  3. Noem een argument

Slide 21 - Tekstslide

Feit
  • Uitspraak over iets wat waar of niet waar is 
  • Een feit kan je controleren.

Voorbeeld: 'De helft van de veertienjarigen in Nederland krijgt 50 euro kleedgeld per maand.'

Slide 22 - Tekstslide

argumentatie voor argumenten die andere argumenten verdedigen
A
want, namelijk, omdat
B
en, ook, tevens, bovendien, daarnaast, ten eerste,
C
dus, daarom, dat houdt in, concluderend, slotsom
D
om ... te, door te, opdat, door middel van, daarmee, daartoe, teneinde, met als doel

Slide 23 - Quizvraag

Depay en Bergwijn laten nog maar eens duidelijk zien dat het werk van een voetballer kwetsbaar is.
Middelbare scholieren zijn steeds minder goed in leesvaardigheid. Het niveau van het onderwijs op de basisschool is de laatste jaren ernstig achteruit gegaan. 
Als de scholen dichtgaan vanwege het Coronavirus, dan kan ik eindelijk tijd vrijmaken om een nieuw boek te schrijven.
De berichtgeving rondom Corona is noodzakelijk en niet paniekzaaiend. Bij de economische crisis in 2008 werd er ook geroepen om geen negatieve berichten meer te publiceren over de recessie omdat mensen in paniek kunnen raken. Die oproep was onzinnig: media hebben als doel om mensen te informeren, hoor en wederhoor toe te passen. 
Volgens het RIVM zijn verdere maatregelen om Corona te bestrijden op dit moment niet nodig. De Nederlandse leerlingen kunnen dus prima naar school toe. 
Oorzaak-gevolg
Voorbeelden
Voor- en nadelen
Vergelijking
Autoriteit

Slide 24 - Sleepvraag


Wat zijn argumenten? Argumenten zijn ...
A
Belangrijke woorden in een tekst die een verband aangeven
B
Woorden die de mening van de schrijver aangeven
C
Een onderbouwing van de reden waarom je iets doet of niet doet
D
Voorbeelden die gegeven worden in de tekst

Slide 25 - Quizvraag

Wat wordt bedoeld met de lay-out?
A
de uitleg van de tekst
B
de afbeelding bij de tekst
C
de opmaak van de tekst

Slide 26 - Quizvraag



Welk tekstdoel heeft de schrijver bij het schrijven voor zijn publiek van 'Voetbal International'?

Tekst en doel
A
Amuseren
B
Amuseren en informeren
C
Overtuigen en amuseren
D
Alle drie

Slide 27 - Quizvraag

Beschrijving: Een reclame voor een jeansmerk.
Doel: overhalen
Publiek: volwassenen en jongeren

Welk taalgebruik past bij dit programma?
A
formeel
B
informeel

Slide 28 - Quizvraag

Stap 1. Kies je onderwerp.
Stap 2. Bepaal doel en publiek.
Stap 3. Verzamel informatie.
Stap 4. Orden informatie.
Stap 5. Schrijf en herschrijf de tekst. 
Stap 6. Zorg voor passende vormgeving.
inhoud
toon
inhoud
opbouw
zinnen en spelling
lay-out

Slide 29 - Sleepvraag

Bijna......

Slide 30 - Tekstslide

oefenen
Bijna zomervakantie....

Slide 31 - Tekstslide