In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Hoofdstuk 5 & 6
Slide 1 - Tekstslide
Het brutoloon van de heer Roeberts is €2995,- De loonbelasting bedraagt €184,50 en de sociale premies 12,8% van het brutoloon. Bereken het nettoloon van de heer Roeberts.
Slide 2 - Open vraag
Slide 3 - Tekstslide
Hoe lang is de proeftijd maximaal
A
1 maand
B
2 maanden
C
3 maanden
D
2 weken
Slide 4 - Quizvraag
Proeftijd
staat in je arbeidsovereenkomst
1 of 2 maanden
bij een contract van 6 maanden geen proeftijd
in de proeftijd kun je ook zelf het contract opzeggen
Slide 5 - Tekstslide
De vraag naar producten is gedaald. Hierdoor is Arno werkloos geworden. Van welke vorm van werkloosheid is hier sprake?
A
Conjuncturele werkloosheid
B
Frictiewerkloosheid
C
Seizoenswerkloosheid
D
Structurele werkloosheid
Slide 6 - Quizvraag
Welke vorm van werkloosheid herken je in dit verhaal?
A
Seizoenswerkloosheid
B
Frictie werkloosheid
C
Conjuncturele werkloosheid
D
Structurele werkloosheid
Slide 7 - Quizvraag
Slide 8 - Tekstslide
Wat hoort niet bij de secundaire sector?
A
Industrie
B
Transportbedrijf
C
Ambachten
D
Bouw
Slide 9 - Quizvraag
Arbeid en productie worden ingedeeld in vier productiesectoren
Primaire sector
Secundaire sector
Tertaire sector
Quartaire sector
Landbouw, visserij
winkels, banken
Onderwijs, zorg, politie
Industrie, bouw
Slide 10 - Sleepvraag
Slide 11 - Tekstslide
Wat is de beroepsbevolking?
A
Iedereen die werkt of werkloos is
B
Iedereen die werkt
C
Iedereen van 15 jaar tot de pensioenleeftijd die werkt
D
Iedereen van 15 jaar tot de pensioenleeftijd die werkt of werkloos is
Slide 12 - Quizvraag
Slide 13 - Tekstslide
Herhaling ondernemingsvormen
Eenmanszaak
VOF (venootschap onder firma)
NV (naamloze venootschap)
BV (Besloten venootschap)
Één eigenaar
Meerdere eigenaren
aandeelhouder naamloos
aandeelhouder op naam
ook privé
ook privé
niet privé
niet privé
Slide 14 - Sleepvraag
Koppel de eigenschappen en ondernemingsvormen
Eigenaren moeten het eens zijn voordat je je aandelen mag verkopen
ZZP'ers hebben deze ondernemingsvorm
Aandelen kunnen worden gekocht op de beurs
Meerdere eigenaren die allemaal zelf aansprakelijk zijn.
Eenmanszaak
VOF
BV
NV
Slide 15 - Sleepvraag
Slide 16 - Tekstslide
wat is een Arbeidsparticipatie?
Slide 17 - Open vraag
Slide 18 - Tekstslide
Wat zou koopkracht kunnen betekenen?
A
Hoeveel je kunt kopen met je geld.
B
Hoe duur boodschappen zijn.
C
De hoogte van je inkomen.
D
Hoeveel je uitgeeft per maand.
Slide 19 - Quizvraag
Koopkracht
Als je inkomen hetzelfde blijft en de prijzen stijgen, daalt je koopkracht.
Als je inkomen stijgt en de prijzen hetzelfde blijven, stijgt je koopkracht.
Wanneer je koopkracht stijgt, kun je meer behoeften vervullen. Je welvaart stijgt dan.
Slide 20 - Tekstslide
Als je het bij economie over de markt hebt, bedoel je daarmee het geheel van vraag en aanbod. Wat is juist?
A
Als de vraag naar producten afneemt, zal de prijs dalen
B
Als het aanbod van producten toeneemt, zal de prijs stijgen
C
Als de vraag naar producten afneemt, zal de prijs stijgen
D
Als het aanbod van producten afneemt, zal de prijs dalen
Slide 21 - Quizvraag
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
Wat is arbeidsintensieve productie?
A
Productie waarbij vooral veel kapitaalgoederen nodig zijn.
B
Productie waarbij weinig productiefactoren worden gebruikt.
C
Productie die vooral door menselijke arbeid tot stand komt.
Slide 25 - Quizvraag
Slide 26 - Tekstslide
Saim B.V. Heeft een omzet van 1.200.000. De inkoopwaarde bedroeg. 600.000. De bedrijfskosten bedroegen 450.000. Wat is de Netto winst?
A
€ 1.200.000
B
€ 1.000.000
C
€ 600.000
D
€ 150.000
Slide 27 - Quizvraag
Lahdo BV heeft een goede maand gehad. Omzet = € 45.000, De inkoopwaarde van de omzet bedroeg € 25.000 en de bedrijfskosten waren € 15.000. Wat is de netto winst?
A
€ 20.000
B
€ 5.000
C
€ 30.00
D
€ 10.000
Slide 28 - Quizvraag
Slide 29 - Tekstslide
Wat staat er in de Arbeidstijdenwet?
A
Wet waarin de regels staan over werktijden
B
Wet waarin de regels staan over rusttijden
C
Wet waarin de regels staan over lonen en vakantiedagen
D
Wet waarin de regels staan over werktijden én rusttijden
Slide 30 - Quizvraag
Arbeidstijdenwet
Wet waarin de regels staan over werktijden en rusttijden:
Hoeveel uur je mag werken per dag en hoeveel pauze je dan moet krijgen.
Hoeveel nachtdiensten of ploegendiensten je mag draaien.
Het verlof voor zorgtaken: zwangerschapsverlof of ouderschapsverlof.
Er is een speciale arbeidstijdenwet voor jongeren:
Schooltijd telt als werktijd.
Beperkt aantal uren in de avond en het weekend.
Regels veranderen per jaar dat je ouder wordt.
Slide 31 - Tekstslide
Slide 32 - Tekstslide
Concrete markt
A
Een plaats waar op afgesproken tijden goederen worden verhandeld
B
Een plaats waar huizen op een vast tijdstip worden verhandeld
C
Het geheel van vraag naar en aanbod van een product
D
Een markt waar kunst wordt verkocht
Slide 33 - Quizvraag
Abstracte markt
A
Een plaats waar op afgesproken tijden goederen worden verhandeld
B
Een plaats waar huizen op een vast tijdstip worden verhandeld
C
Het geheel van vraag naar en aanbod van een product