2H: Recap Unit 1

• Engels
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

2H: Recap Unit 1

1. Vocabulary

2. Phrases

Vocabulary

Translate the following word in English: steil

Translate the following word in English: infobalie

Choose the correct answer for the following sentence:
You need the second floor. Take the ... (roltrap) or the lift

1. prison
2. passport
3. escalator
4. skyscraper

Choose the correct answer for the following sentence:
You ... (ontdekte) the main entrance before I did!

1. pressed
2. spotted
3. turned up
4. attracted

Make a sentence of at least 10 words.
Use the word: exhausting

Make a sentence of at least 10 words.
Use the word: nearest

Phrases

Translate the following sentence in English: Ik weet niet zeker met welke luchtvaartmaatschappij jij vliegt

Translate the following sentence in English: Ik vind het een geweldig idee om je slaapkamer te delen

Translate the following sentence in English: Hoe laat zullen wij afspreken?

Translate the following sentence in English: Je vindt de bioscoop verderop aan de rechterkant

Translate the following sentence in English: Raak niet in paniek als we elkaar mislopen!

Translate the following sentence in English: Pardon, kunt u ons helpen alstublieft?

Hoe ging het oefenen met vocabulaire en phrases Unit 1?

Slecht

Goed

Wat ga je doen ter voorbereiding op de toets van Unit 1?

Grammar

1. Present simple

2. s', 's en of

3. One vs Ones

4. Possessive pronouns

5. (to be) going to + hele ww.

6. Tags

Hoe vorm ik de present simple?

(to walk) present simple
He ....... in the park every evening.

Present simple
..............your sister............ pizza often? (eat)

Present simple

1. Wanneer gebruik je het?

feiten, gewoontes, regelmaat, rooster

2.Vorm + uitzonderingen

Stam > you, we, they, you

Stam + s > he/she/it (SHIT-regel)

3. Signaalwoorden:

always, sometimes, every day etc.

Present simple

3. bevestigende zinnen

They always take the bus to school

4.vraagzinnen

do/does + hele werkwoord +?

hulpwerkwoord + hele werkwoord +?

Are/is/am vooraan

5. ontkenningen

Do not (don't)/ does not (doesn't) + hele werkwoord

Hulpwerkwoord + hele werkwoord

Choose between 's, s' or of:
This is .....
book. (Peter)

Choose between 's, s' or of:
Let's go to the ....
. (Smiths)

s' -, 's - of

'S = bij enkelvoud > vb. Dan's hat​

S' = bij meervoud dat eindigt op –s > vb the girls' toilet​

        Bij meervoud - uitzonderingen > vb men's toilet​

….Of... = dingen, plaatsen, landen, dieren > in front of the house

Maak een zin met one en een zin ones waaruit het verschil tussen de twee duidelijk wordt.

 One vs Ones

Verwijswoorden​

Enkelvoudig zelfstandig naamwoord > verwijzen met one​

Meervoudig zelfstandig naamwoord > verwijzen met ones

Fill in the correct possessive pronoun: I'm Marcus and this is ... garden

Fill in the correct possessive pronoun: They are Robert and Adam and this is ... room

Possessive pronouns

This is my book

That book is mine

That book of mine

Possessive pronouns

My	Mine	Of mine
Your	Yours	Of yours
His	His	Of his
Her	Hers	Of hers
Its
Our	Ours	Of ourse
Your	Yours	Of yours
Their	Theirs	Of theirs

Complete the sentence with (to be) going to + hele ww. :
........ a kite. (Henry/to fly)

Complete the sentence with (to be) going to + hele ww. :
..... a pencil. (the teacher/not/to use)

(to be) going to + hele werkw.

Plan of voorspellingen over de toekomst met bewijs

Example: Look at those clouds! It is going to rain.

He is going to graduate next month because he has great grades

Is she going to sing Rihanna's song?

I am not going to Japan 

Make a tag from the following: Your sister lives is London. ....?

Make a tag from the following: Your mother can't play the guitar. ....?

Tags

Bevestigende zin > ontkennende vraag​

James is her brother. Isn't he?​

Ontkennende zin > bevestigende vraag​

Ann doesn't like apples. Does she?​

 

Tag = hulpwerkwoord + (n't) + persoonlijk voornaamwoord

Tags

In de tag herhaal je vormen van to be en hulpwerkwoorden (have, should, can, could)​

Eva can cook rice and beans. Can't she?​

Onderwerp van de tag > persoonlijk voornaamwoord (I, you, he, she, it, they, we)​

Hoe ging het oefenen met grammar Unit 1?

Slecht

Goed