Formuleren - zinnen correct begrenzen - voegwoorden

Voegwoorden
Formuleren §1: Zinnen correct begrenzen (havo 1)

1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Voegwoorden
Formuleren §1: Zinnen correct begrenzen (havo 1)

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
Je weet wat een voegwoord is.
Je kunt voegwoorden correct gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn voegwoorden?
Voegwoord = woord om het verband tussen mededelingen (zinnen) duidelijk te maken.
Bij leesvaardigheid noemen we voegwoorden signaalwoorden.

Plaats van het voegwoord:
- aan het begin van de bijzin (Omdat het koud is, trek ik mijn jas aan. / Ik trek mijn jas aan, omdat het koud is.)
- tussen twee hoofdzinnen (Ik ben verkouden en ik heb koorts.)

Slide 3 - Tekstslide

Soorten voegwoorden
Tijd: terwijl, wanneer, voordat, nadat
Tegenstelling: maar, hoewel, tenzij
Reden: omdat, want
Oorzaak: doordat
Voorwaarde: als, mits

Let op: vóór het voegwoord komt een komma (behalve voor 'en' en 'of'). Als het voegwoord helemaal vooraan staat, komt de komma tussen de persoonsvormen (zie volgende dia).

Slide 4 - Tekstslide

Voorbeeld
Mededeling 1: Ik ben ziek.
Mededeling 2: Ik ga wandelen.

Hoewel ik ziek ben, ga ik wandelen.
Ik ga wandelen, omdat ik ziek ben.
Als ik ziek ben, ga ik wandelen.
Terwijl ik ziek ben, ga ik wandelen.
Ik ga wandelen, tenzij ik ziek ben.

Zie hier wat voegwoorden kunnen doen!

Slide 5 - Tekstslide

Nu zelf
Maak zo veel mogelijk zinnen met de volgende mededelingen. Gebruik iedere keer een ander voegwoord en let op de komma!

Mededeling 1: Het regent.
Mededeling 2: Ik ga met de bus naar school.

Je mag de woordvolgorde iets aanpassen.

Slide 6 - Tekstslide

Stuur pas in als je klaar bent!
1. Het regent.
2. Ik ga met de bus naar school.

Slide 7 - Open vraag

Huiswerk
Voor maandag 15 januari:
m. 1 t/m 4 en 6 (blz. 230-231)
l. theorie "zinnen correct begrenzen" (blz. 230)

Slide 8 - Tekstslide

Ik snap wat voegwoorden zijn.
A
ja
B
nee

Slide 9 - Quizvraag

Ik kan voegwoorden (inclusief komma's) correct gebruiken.
A
ja
B
nee

Slide 10 - Quizvraag

Als je ergens 'nee' hebt ingevuld, waarbij heb je dan nog hulp nodig?

Slide 11 - Open vraag