Klas 3 - 'over taal'

Klas 3 - over taal

Wat gaan jullie vandaag doen? 

• Jullie krijgen instructie (over taal--> blok 1 t/m 3). 
• Jullie gaan de opdrachten over taal --> blok 1 t/m 3 maken. 

Leerdoelen

Na deze les: 

• begrijp je de betekenis van verschillende examenwoorden;
• begrijp je de betekenis van verschillende woorden uit teksten;

ken je het verschil tussen homoniemen en homofonen;

• begrijp je wat vakjargon is;
  
• begrijp je de betekenis van verschillende spreekwoorden en uitdrukkingen;
• begrijp je de betekenis van verschillende examenwoorden;
  
• begrijp je de betekenis van verschillende woorden uit teksten;
  
• weet je wat leenwoorden zijn.

Homofoon

Een woord dat hetzelfde klinkt, maar dat je anders schrijft en dat iets anders betekent.

hard - hart 

wei - wij

leiden - lijden

zei - zij

ligt - licht

Homoniem

Een woord heeft twee of meer verschillende betekenissen. Uit de tekst kun je zelf vaak wel opmaken om welke betekenis het gaat.

arm: lichaamsdeel / niet rijk

bank: zitmeubel / geldinstelling

gerecht: rechtbank / maaltijd

graven: spitten / adellijke personen

kop: beker / hoofd

koper: iemand die koopt / metaal

kussen: hoofdkussen / zoenen

Wat zijn homoniemen?

1. Woorden die hetzelfde betekenen.
2. Woorden in een woordenboek.
3. Woorden die het tegenovergestelde betekenen.
4. Woorden met meerdere betekenissen.

Wat zijn homofonen?

1. Woorden die hetzelfde betekenen.
2. Twee woorden die hetzelfde klinken en dezelfde betekenis hebben.
3. Twee woorden die hetzelfde klinken maar een verschillende betekenis hebben.
4. Woorden met meerdere betekenissen.

Welke betekenis heeft het volgende homoniem in de zin? Kies het goede antwoord.
Het landgoed rond het slot is gratis te bezoeken.
slot =

1. sluiting, meestal met sleutel
2. einde van een verhaal
3. kasteel

Welke betekenis heeft het volgende homoniem in de zin? Kies het goede antwoord.
Fayah wierp nog snel een blik in haar boek voor ze de toets maakte.
blik =

1. kijkje
2. manier van kijken
3. busje van dun staal

Welk woord past op de puntjes?

Hij reed veel te ... op de snelweg.

1. hard
2. hart

Vakjargon 

Elk vak of beroep heeft eigen woorden die speciaal bij dat vakgebied horen. Zulke woorden noem je vakjargon.

Bij welk beroep horen de volgende woorden?
katheter, diagnose, bloeddruk, revalidatie, injectie

1. advocaat (of rechter)
2. verpleegkundige of arts
3. regisseur
4. steward(ess)

Bij welk beroep horen de volgende woorden?
burgerlijk wetboek, verdediging, alibi, kort geding, justitie

1. advocaat (of rechter)
2. verpleegkundige of arts
3. regisseur
4. steward(ess)

Leenwoorden 

Als mensen uit verschillende culturen met elkaar in contact komen, maken ze kennis met nieuwe dingen. Ze leren dan over gerechten, kleding en technieken waar in hun eigen taal nog geen woorden voor bestaan. Vaak wordt het woord uit de vreemde taal dan overgenomen in de eigen taal. Zo’n woord heet een leenwoord.

Uit welke taal komen de volgende leenwoorden?
baby, team

1. Engels
2. Frans
3. Duits
4. Arabisch

Uit welke taal komen de volgende leenwoorden?
bagage, horloge

1. Engels
2. Frans
3. Duits
4. Arabisch

Aan de slag! 

• Je gaat de opdrachten van over taal maken (blok 1 t/m 3) --> dit is huiswerk voor na de vakantie. 
• Klaar? Dan ga je verder aan over taal (blok 4 t/m 6).