Herhaling unité 1

Bonjour tout le monde!
Vandaag herhalen wij:
1) être
2) lidwoorden
3) zinnen + woordjes
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Bonjour tout le monde!
Vandaag herhalen wij:
1) être
2) lidwoorden
3) zinnen + woordjes

Slide 1 - Tekstslide

Lidwoorden: welke lidwoorden krijg je bij een woord in het meervoud?
A
le/un
B
la/une
C
les/des

Slide 2 - Quizvraag

Welke lidwoorden zijn vrouwelijk?
A
le / un
B
la / une
C
les / des
D
alle antwoorden zijn goed

Slide 3 - Quizvraag

Lidwoorden: welke lidwoorden krijg je bij een mannelijk woord?
A
le/un
B
la/une
C
les/des

Slide 4 - Quizvraag

Het lidwoord 'le' is:
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
meervoud
D
onzijdig

Slide 5 - Quizvraag

Wanneer gebruik je het lidwoord:

les
A
bij woorden die enkelvoud mannelijk zijn
B
bij woorden die enkelvoud vrouwelijk zijn
C
bij woorden die enkelvoud zijn en beginnen met een klinker/h
D
bij woorden die meervoud zijn

Slide 6 - Quizvraag

Lidwoorden: welke lidwoorden krijg je bij een vrouwelijk woord?
A
le/un
B
la/une
C
les/des

Slide 7 - Quizvraag

Een lidwoord is in het Nederlands:
A
De
B
Het
C
Een
D
Voor

Slide 8 - Quizvraag

Het hotel
Kies het juiste lidwoord
A
Le hôtel
B
La hôtel
C
L'hôtel

Slide 9 - Quizvraag

De vriendin
Kies het juiste lidwoord
A
le copine
B
la copine
C
l'copine

Slide 10 - Quizvraag

Een vriend
Kies het juiste lidwoord
A
Un ami
B
Une ami
C
Des amis

Slide 11 - Quizvraag

Een lidwoord staat in de zin altijd voor een ..
A
Werkwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Meewerkend voorwerp
D
Lijdend voorwerp

Slide 12 - Quizvraag

Welke lidwoorden zijn voor mannelijk enkelvoud?
A
le
B
la
C
des
D
un

Slide 13 - Quizvraag

Het werkwoord être [zijn]
je suis
tu es
il/elle/on est
nous sommes
vous êtes
ils/elles sont

Slide 14 - Tekstslide

je suis
A
ik ben
B
wij zijn
C
u bent
D
jij bent

Slide 15 - Quizvraag

ils sont =
A
wij zijn
B
men is
C
jullie zijn
D
zij zijn

Slide 16 - Quizvraag

on est =
A
wij zijn
B
men is
C
jullie zijn
D
zij zijn

Slide 17 - Quizvraag

vous êtes =
A
men is
B
jullie zijn
C
u bent
D
wij zijn

Slide 18 - Quizvraag

elle est =
A
jij bent
B
hij is
C
zij is
D
ik ben

Slide 19 - Quizvraag

elles sont =
A
zij zijn (mnl. mv.)
B
zij zijn (vrl. mv.)

Slide 20 - Quizvraag

il est =
A
jij bent
B
hij is
C
zij is
D
ik ben

Slide 21 - Quizvraag

être of avoir?

Nous sommes
A
être
B
avoir

Slide 22 - Quizvraag

nous sommes =
A
wij zijn
B
men is
C
jullie zijn
D
zij zijn

Slide 23 - Quizvraag

tu es =
A
jij bent
B
hij is
C
zij is
D
ik ben

Slide 24 - Quizvraag

Vertaal: C'est une amie
A
Dat is een vriend
B
Dat is een vriendin

Slide 25 - Quizvraag

Vertaal : Qui est-ce?
A
Wat is dat?
B
Waarom is dat?
C
Wie is dat?
D
Hoe is dat?

Slide 26 - Quizvraag

Vertaal: Moi aussi, je suis sportif
A
Jij ook, jij bent sportif
B
Wij ook, wij zijn sportif
C
U ook, u bent sportif
D
Ik ook, ik ben sportif

Slide 27 - Quizvraag

Vertaal; écoute
A
luister
B
lees
C
combineer
D
schrijf

Slide 28 - Quizvraag

Vertaal; travaillez
A
werk
B
luister
C
lees
D
schrijf

Slide 29 - Quizvraag

Vertaal; oké!
A
Merci!
B
La copine!
C
Ça va!
D
D'accord!

Slide 30 - Quizvraag