Dag 2

Thema 7 - Ruzie - DAG 2
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 59 min

Onderdelen in deze les

Thema 7 - Ruzie - DAG 2

Slide 1 - Tekstslide

Het grote Jeugdjournaal Roddel-onderzoek

https://www.youtube.com/watch?v=YjlT0YIrrFE

Slide 2 - Tekstslide

De woorden van vandaag
  1. direct(e)
  2. door
  3. doorgaan
  4. eerder(e)
  5. erger(e)

Slide 3 - Tekstslide

door (vz)
  • 1) van de ene kant naar de andere kant
  • zin: Ze fietst door het park naar school.
  • 2) waarom, hoe het komt
  • zin: Door het ongeluk kan hij niet meer lopen. 
8

Slide 4 - Tekstslide

doorgaan (ww)
  • verdergaan, niet stoppen

  • TT - ik ga door, jij gaat door, wij gaan door
  • VT - ik ging door, wij gingen door
  • VTD - ik ben doorgegaan

  • zin: De pauze is afgelopen, we gaan door met de les. 
9

Slide 5 - Tekstslide

eerder(e) (bnw)
  • eerder <--> later

  • zin: De les begint om half 9, maar de docent is al eerder op school; om 8 uur.
  • zin: Mijn man is eerder thuis dan ik. Hij gaat al eten koken. 
10

Slide 6 - Tekstslide

erger(e) (bnw)
  • vreselijk, naar

  • zin: Het is erg dat er ruzie is geweest. Het is nog erger dat ik mijn vriendin kwijt ben, ze is echt heel boos op mij. 
11

Slide 7 - Tekstslide

Wat betekent hetzelfde als
'direct'?
7


A
vroeger
B
straks
C
later
D
meteen

Slide 8 - Quizvraag

Wij lopen ... het bos naar huis.
8
A
naar
B
door
C
op
D
achter

Slide 9 - Quizvraag

Wat betekent het woord
'doorgaan'?
9
A
verdergaan, niet stoppen
B
stoppen
C
teruggaan
D
werken

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de tegenstelling van
'later'?
10
A
nu
B
straks
C
eerder
D
meteen

Slide 11 - Quizvraag

Een zere vinger is erg, maar je been breken is nog veel ...
11
A
leuker
B
liever
C
groter
D
erger

Slide 12 - Quizvraag

Maak een zin met het werkwoord 'doorgaan' in de tegenwoordige tijd.

Slide 13 - Open vraag

Maak een zin met het werkwoord 'doorgaan' in de verleden tijd.

Slide 14 - Open vraag

direct(e) (bnw)
  • meteen, snel

  • zin: Ik heb vanmiddag een afspraak met de dokter, dus ik moet na de les direct weg. 
7

Slide 15 - Tekstslide