In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Wie is de overheid en wat doet de overheid?
Slide 1 - Woordweb
Slide 2 - Tekstslide
Overheid
Iedereen kan hiervan gebruikmaken.
Je noemt deze voorzieningen collectieve goederen.
Collectieve sector
Voor sommige voorzieningen kun je niet iedereen apart laten betalen.
De overheid wil de kwaliteit ervan in eigen hand houden.
De overheid wil dat de voorzieningen voor iedereen betaalbaar blijven.
Die bestaat uit de overheid en instellingen voor de sociale zekerheid, zoals het UWV.
De collectieve sector wil geen winst maken, maar moet wel uitkomen met het geld dat ze krijgen voor hun taken.
Slide 3 - Tekstslide
Overheid
Particuliere sector
Die bestaat uit burgers en bedrijven.
Bedrijven in de particuliere sector proberen winst te maken met de verkoop van goederen of diensten.
Je noemt ze ook wel commerciële bedrijven.
Slide 4 - Tekstslide
De gemeenten, provincies en waterschappen samen noem je
A
de algemene overheden
B
de rijksoverheid
C
de lagere overheden
Slide 5 - Quizvraag
De gemeente mag zelf belasting heffen en krijgt ook geld van de rijksoverheid.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 6 - Quizvraag
Als je informatie wilt over de wegen tussen gemeenten, dan kun je naar de
A
gemeente
B
rijksoverheid
C
provincie
Slide 7 - Quizvraag
Waarop heft de overheid accijns?
A
benzine, chocola, kleding
B
sigaretten, frisdrank, kleding
C
alcohol, sigaretten, benzine
D
alcohol, medicijnen, benzine
Slide 8 - Quizvraag
Welke belastingsoort is een voorbeeld van directe belasting?
A
BTW
B
Accijns
C
Loonbelasting
D
BPM
Slide 9 - Quizvraag
wat ontvang de overheid niet
A
BTW
B
Accijns
C
houderschapsbelasting
D
BBP
Slide 10 - Quizvraag
Welke belastingsoort is een voorbeeld van directe belasting?
A
BTW
B
Accijns
C
Loonbelasting
D
BPM
Slide 11 - Quizvraag
De rijksbegroting is een overzicht van:
A
alle verwachte inkomsten en uitgaven
B
alle verwachte begrotingen in een land
C
alle begrotingen van alle ministers
D
de staatsschuld
Slide 12 - Quizvraag
Juist of onjuist? De miljoenennota is een toelichting op de rijksbegroting.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 13 - Quizvraag
Wat zit er niet in het Prinsjesdag-koffertje?
A
De Troonrede
B
De rijksbegroting
C
De Miljoenennota
Slide 14 - Quizvraag
Hoe beschrijven we het begrip 'infrastructuur' het best?
A
alle basisvoorzieningen waardoor mensen kunnen wonen en werken
B
alle nuttige onderdelen van de economie zoals bruggen of dijken
C
alle logistieke punten van een land die een land rijk maken
D
geen van genoemde antwoorden is juist
Slide 15 - Quizvraag
wat ontvang de overheid niet
A
BTW
B
Accijns
C
houderschapsbelasting
D
BBP
Slide 16 - Quizvraag
De gemeente mag zelf belasting heffen en krijgt ook geld van de rijksoverheid.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 17 - Quizvraag
De sociale zekerheid, gezondheidszorg, huisvesting en onderwijs voor iedereen ...
A
maken Nederland een goedkoop land
B
maken Nederland een verzorgingsstaat
C
zijn sociale voorzieningen
D
worden verstrekt door de gemeente waarin je woont
Slide 18 - Quizvraag
Wat moet de werknemer van zijn brutoloon betalen?
A
BTW
B
Premie sociale zekerheid
C
Loon belasting
D
Loonbelasting en premie sociale zekerheid
Slide 19 - Quizvraag
Welke sociale zekerheid ontvang je als je werkloos bent?
A
AOW
B
WW
C
WIA
D
ZW
Slide 20 - Quizvraag
Sociale zekerheid voor jongeren: Het zusje van Rian is 14 jaar. Zij krijgt:
A
kinderbijslag
B
Wajong-uitkering
C
bijstand
D
studiefinanciering
Slide 21 - Quizvraag
Sociale zekerheid voor jongeren: Rian kan niet werken door een lichamelijke handicap. Ze krijgt:
A
kinderbijslag.
B
Wajong-uitkering.
C
bijstand.
D
studiefinanciering.
Slide 22 - Quizvraag
Wat zijn voorbeelden van semi-collectieve goederen?
A
onderwijs - ziekenhuis
B
huisarts - rechtspraak
C
brandweer - straatverlichting
D
snelweg - electriciteit
Slide 23 - Quizvraag
In welk rijtje staan alleen collectieve goederen?
A
lantaarnpalen, politie, ziekenhuizen
B
lantaarnpalen, brandweer, onderwijs
C
lantaarnpalen, onderwijs, wegen
D
lantaarnpalen, rechtspraak, paspoort
Slide 24 - Quizvraag
In een bepaald jaar heeft de overheid een begrotingstekort van 16,3 miljard. Een jaar later is dit tekort nog maar 2,7 miljard. Bereken met hoeveel % het begrotingstekort is gedaald.
A
44,7%
B
503,7%
C
83,4%
D
16,6%
Slide 25 - Quizvraag
Als de overheid meer uitgaven dan inkomsten verwacht, is er een
A
begrotingsoverschot
B
begrotingsevenwicht
C
begrotingsaanbod
D
begrotingstekort
Slide 26 - Quizvraag
De overheid verkoopt een bedrijf aan een bedrijf in de particuliere sector. Dit heet: