A-les 3

Huiswerk: 
vandaag
doornemen 
paragraaf 1.2
maken 
opdrachten paragraaf 1.2
muv opdracht 1, 2, 3, 5, 7, 9
plus de eindopdrachten
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Huiswerk: 
vandaag
doornemen 
paragraaf 1.2
maken 
opdrachten paragraaf 1.2
muv opdracht 1, 2, 3, 5, 7, 9
plus de eindopdrachten

Slide 1 - Tekstslide

Nakijken
huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

Opdracht 4
C – er wordt meer mais gebruikt
A – de vraag naar mail stijgt
E –  de prijs van mais stijgt
B – de voedselprijs stijgt
D – de ondervoeding stijgt

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 6a
Bij een budgetlijn zijn de middelen beperkt en moet er gekozen worden tussen twee schaarse goederen.
Opdracht 6b
Als het hele budget bij McDonald’s wordt uitgegeven, kan deze consument 12 keer naar McDonald’s. Dus: € 100 / 12 = € 8,33.
Opdracht 6c
12 / 4 = 3 bezoeken
Opdracht 6d
De budgetlijn verschuift dan naar rechts. In plaats van (6;2) is dan bijvoorbeeld een combinatie van (9;3) mogelijk.

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 8a
A: de prijs van een cd is gedaald. Als je alleen cd’s koopt, kun je meer cd’s kopen bij hetzelfde budget.
Opdracht 8b
D: de prijs van een dvd is gestegen, want je kunt met hetzelfde budget minder dvd’s kopen.
Opdracht 8c
E: het inkomen is gestegen, want je kunt nu zowel meer cd’s als dvd’s kopen.
Opdracht 8d  De prijs van cd’s en dvd’s is in dezelfde mate gedaald. De budgetlijn verschuift dan evenwijdig naar rechts. Je kunt van beide artikelen meer kopen.

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht 10a  De totale uitgaven inclusief reserveringen zijn hoger dan de verwachte inkomsten. Het sparen voor de vervanging van de auto kan niet helemaal met de verwachte inkomsten worden gerealiseerd.
Opdracht 10b  Sommige vaste lasten zijn verplicht, zoals de gemeentelijke heffingen en sommige verzekeringen, en contracten kunnen vaak niet onmiddellijk worden opgezegd, zoals het abonnement op een tijdschrift.
Opdracht 10c  Bijvoorbeeld: op huishoudgeld voor zover goedkopere producten kunnen worden gekocht. Op vakantie-uitgaven kan altijd worden bespaard (niet, minder of goedkoper op vakantie gaan).

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 11a
€ 1,50 per week → € 1,50 × 13 weken = € 19,50 per kwartaal → € 19,50 / 3 = € 6,50 per maand.
Opdracht 11b
snoep = dagelijkse uitgaven € 6,50
Abonnement mobieltje = vaste lasten € 16
Belkosten mobieltje = dagelijkse uitgaven € 9
Abonnement tijdschrift = vaste lasten € 10
Abonnement sportclub = vaste lasten € 20
Kleding = incidentele uitgaven € 20
Uitgaan = dagelijkse uitgaven € 19,50
Tweedehands fiets = incidentele uitgaven€ 19
Totaal dagelijkse uitgaven € 35 
Totaal vaste lasten € 46 
Totaal incidentele uitgaven € 39

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 11c
Ja, ze verwacht € 125 per maand te verdienen. De uitgaven zijn € 120 per maand.
Opdracht 11d
De tweedehands fiets zal waarschijnlijk langer dan één jaar meegaan. Dan houdt zij het volgende jaar weer genoeg geld (€ 228 + (12 × € 5) = € 288) over voor een grotere uitgave.

Slide 8 - Tekstslide

Heb je vragen over de opdrachten die je moest maken?

Slide 9 - Open vraag

Heb je nog vragen over paragraaf 1.2?

Slide 10 - Open vraag

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Wat is het grootste voordeel van arbeidsverdeling?
Door taken te verdelen ...
A
wordt het nooit saai
B
heb je een planner nodig
C
kun je meer mensen in dienst nemen
D
kun je sneller en beter produceren

Slide 15 - Quizvraag

Schaars
Niet schaars
Zuurstof
Brood
Kraanwater
Wind
Zonne-energie
Muziek

Slide 16 - Sleepvraag

Hoe noemen we het als je iets koopt met cash geld?
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil

Slide 17 - Quizvraag

Wat is NIET van invloed op de arbeidsproductiviteit?
A
scholing
B
arbeidsvoorwaarden
C
arbeidsverdeling
D
productiefactoren

Slide 18 - Quizvraag

Vriendendiensten of burenhulp is meestal...
A
Arbeidsverdeling
B
Directe ruil
C
Indirecte ruil
D
Chartaal

Slide 19 - Quizvraag

Is arbeidsverdeling goed of slecht voor de economie?
A
Goed
B
Slecht

Slide 20 - Quizvraag

Dingen betalen met schelpen is een vorm van
A
Directe ruil
B
indirecte ruil

Slide 21 - Quizvraag

Wat is NIET van invloed op de arbeidsproductiviteit?
A
scholing
B
arbeidsvoorwaarden
C
arbeidsverdeling
D
het weer buiten de fabriekshal

Slide 22 - Quizvraag

Huiswerk: 
volgende les
doornemen 
paragraaf 1.3
maken 
opdrachten paragraaf 1.3
muv opdracht 1, 2, 5, 6, 8, 9, 12
plus de eindopdrachten
Op de volgende slides vind je de antwoorden van de opdrachten die je mocht overslaan: goed om eens te bekijken als je vragen hebt!

Slide 23 - Tekstslide

Opdracht 1a
De andere persoon moet een Apple iPod Video 30GB U2 special edition willen kopen en bovendien een iPod kunnen aanbieden met touchscreen, die op Wi-fi kan.
Opdracht 1b
Geld vragen voor de iPod. Dan vervalt een van de twee eisen van vraag a.
Opdracht 2
Geld bestond nog niet.

Slide 24 - Tekstslide

Opdracht 5
Vrijwel alle websites waar goederen verkocht worden en waar je met geld moet afrekenen.
Opdracht 6a = schaalvergroting 
Opdracht 6b = arbeidsverdeling, specialisatie 
Opdracht 6c = arbeidsproductiviteit 
Opdracht 6d = specialisatie
Opdracht 6e = arbeidsverdeling
Opdracht 6f = (meer) arbeidsverdeling, (hogere) arbeidsproductiviteit


Slide 25 - Tekstslide

Opdracht 8
Deze schaalvergroting veroorzaakt dierenleed.
Opdracht 9a
De goederen worden geruild voor (giraal) geld.
Opdracht 9b
778 miljoen / 2,5 miljard = 0,311. Dus ongeveer een derde deel. Dus ‘derde’ of ‘derde deel’ is weggelaten.


Slide 26 - Tekstslide

Opdracht 12  Bijvoorbeeld: een mooi antiek stuk op de veiling dat zeldzaam is en onder verzamelaars heel gewild. De prijs zal dan stijgen tot het niveau waarbij de koper waarschijnlijk weinig voordeel heeft, omdat hij de andere kopers moet overtroeven.
Opdracht 14a  Directe ruil, namelijk vrijheid in ruil voor kraaltjes of adviezen. Er komt geen geld aan te pas.
Opdracht 14b  Indirect. Bijna niemand heeft behoefte aan communicatieadviezen, zeker geen mensen in economisch eenvoudige maatschappijen. Alleen bij indirecte ruil kan een communicatieadviseur zijn diensten aan een klein publiek verkopen en met het verdiende geld in leven blijven.
Opdracht 14c  veel



Slide 27 - Tekstslide

Opdracht 15a € 40. Dan gaan de volgende groepen naar de voorstelling: 200 (maximaal € 80) + 100 (maximaal € 70) + 100 (maximaal € 60) + 200 (maximaal € 50) + 200 (maximaal € 40) = 800 fans.
Opdracht 15b 600 van de 800. Alleen de groep die maximaal € 40 wil betalen, heeft geen voordeel (plus de fans die niet komen, omdat de prijs te hoog ligt).
Opdracht 15c De theateropbrengst is 800 × € 40 = € 32.000. De zanger ontvangt de helft, dus € 16.000. Zijn kosten zijn € 10.000. Zijn voordeel is dus € 6.000.

Slide 28 - Tekstslide


Opdracht 15d Er zijn 200 + 100 + 100 + 200 = 600 fans die € 50 willen betalen, terwijl er 400 plaatsen zijn met deze prijs. Het verschil (200 fans) plus de fans die maximaal € 40 willen betalen, vullen de 400 goedkopere stoelen.
Opdracht 15e In het voordeel van de zanger. De fans zijn nu opgeteld meer geld kwijt. De zanger heeft hogere opbrengsten bij dezelfde kosten.
Opdracht 16  De arbeidsverdeling in Nederland is niet juist. Er waren vroeger veel te weinig mensen bij de overheid om de klanten te helpen; nu te veel, terwijl de dienstverlening er niet op vooruit is gegaan.





Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Video

Slide 31 - Video