Toets injecteren en insuline

Herhaling: Medicatie, injecteren
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Herhaling: Medicatie, injecteren

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De plaats van een insulineprik is vooral van belang voor de
A
bijwerkingen
B
opnamesnelheid
C
afbraaksnelheid
D
voorkeur van de zorgvrager

Slide 2 - Quizvraag

Insuline wordt in de buikt twee keer zo snel opgenomen als in het been.
Snelwerkende insuline wordt toegediend in de buik.
Langzaam werkende het liefst in het bovenbeen of billen.
Behandeling met insuline is mogelijk bij type... bij diabetes
A
I
B
II
C
Bij beide
D
Geen van bovenstaande

Slide 3 - Quizvraag

Altijd bij type I
Bij type II als tabletten en veranderde leefwijze onvoldoende helpen.
Welk orgaan maakt insuline?
En wat is het effect van insuline?
A
Alvleesklier - Glucose in het bloed kan in de lichaamscellen
B
Alvleesklier - glucose in het bloed gaat zo omhoog
C
Schildklier - Glucose wordt omgezet in zetmeel
D
Schildklier - Glucose in de darmen kan worden opgenomen

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Insuline spuit je
A
Intracutaan
B
subcutaan
C
Intramusculair
D
Intraveneus

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij minder dan 12 IE troebele(!) insuline in de insulinepatroon neem je een nieuwe pen of insulinepatroon in gebruik!
Waar of onwaar?
A
waar
B
onwaar

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een subcutane injectie geef je in
A
het onderhuids spierweefsel
B
een oppervlakkige ader
C
het onderhuids vetweefsel
D
een zenuw

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij de huidplooitechniek heb je een... naald nodig dan bij de loodrechttechniek
A
kortere
B
langere

Slide 8 - Quizvraag

Loodrecht: 0,4x5 tot 12 mm
Huidplooi: o,4x19 tot 32mm
Intramusculair: o,8x38 tot 40mm
Bij de loodrechttechniek van de subcutane injectie
A
Pak je tussen wijsvinger en duim een huidplooi
B
Span je de huid tussen duim en wijsvinger
C
Raak je de huid niet aan

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Op welke plek spuit je subcutaan in de arm?
A
2,5 tot 5 cm onder de schoudertop
B
2 à 3 vingerbreedtes onder de schoudertop
C
In de musculus deltoideus
D
Buitenkant bovenarm

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verschil resorptie subcutaan en intramusculair injecteren
A
subcutaan: trage resorptie Intramusculair: snellere resorptie
B
intramusculair: trage resorptie subcutaan: snellere resorptie
C
Er is geen verschil, afhankelijk van het medicijn

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe diep wordt de naald geplaatst bij IM?
A
tot in de huid
B
tot in de spier
C
tot aan het bot
D
tot in de ader

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer gebruik je de rangeertechniek?
A
Bij etsende en stroperige vloeistoffen
B
Bij een dikke subcutane huidlaag
C
Wanneer de zorgvrager erg angstig is
D
Bij een dunne subcutane huidlaag

Slide 13 - Quizvraag

Om irritatie van de ingespoten vloeistof te voorkomen.
Stroperige vloeistoffen kunnen terugvloeien. Dit is pijnlijk aan het beschadigde subcutane weefsel.
Viscositeit van de injectie wil zeggen
A
De grootte van de spuit
B
De hoeveelheid injectievloeistof
C
De grootte van de naald
D
De dikte van de vloeistof

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar injecteer je in de bil bij
een i.m. injectie?

A
Bovenste binnenste bilkwadrant
B
Onderste binnenste bilkwadrant
C
Bovenste buitenste bilkwadrant
D
Onderste buitenste bilkwadrant

Slide 15 - Quizvraag

Naar het midden toe lopen grote bloedvaten en de zenuwbaan.