1 m/h - h/v Grammar Unit 2

Plurals!
Wat was dat ook alweer? 

Plurals is het Engelse woord voor meervoud. Hierna komt een overzicht van alle regeltjes en uitzonderingen.

Wat je ook doet. Zet nooit een 's achter een woord. Dat is altijd fout. 
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Plurals!
Wat was dat ook alweer? 

Plurals is het Engelse woord voor meervoud. Hierna komt een overzicht van alle regeltjes en uitzonderingen.

Wat je ook doet. Zet nooit een 's achter een woord. Dat is altijd fout. 

Slide 1 - Tekstslide

De basisregel
De basisregel voor meervoud is het woord + s. 

Bijvoorbeeld: 1 bike -> 2 bikes
Bijvoorbeeld: 1 house -> 2 house

Slide 2 - Tekstslide

Sisklank
Woordjes die eindigen op een sisklank daar komt -es achter. 

Bijvoorbeeld: 1 box -> 2 boxes 
Bijvoorbeeld: 1 dress -> 2 dresses 

Slide 3 - Tekstslide

Medeklinker + -y
Woordjes die eindigen op een medeklinker en een -y gaan we veranderen. Van die -y maken we een i en daarachter zetten we es. 

Bijvoorbeeld: 1 party -> 2 parties
Bijvoorbeeld: 1 baby -> 2 babies
Klinkers zijn: a,e,i,o,u. Medeklinkers zijn alle andere letters. 

Slide 4 - Tekstslide

Woorden die eindigen op -f of -fe
Deze woordjes die eindigen op -f of -fe gaan we ook veranderen. We maken van die -f een -v. Daarachter zetten we
-es. 

Bijvoorbeeld: 1 wolf -> 2 wolves
Bijvoorbeeld: 1 life -> 2 lives

Slide 5 - Tekstslide

Woorden die eindigen op -ff
Dit is dus een verschil met de vorige slide. Als we een woord hebben dat eindigt op -ff mogen we daar een s achter zetten. 

1 cliff -> 2 cliff
1 handcuff -> 2 handcuffs

Slide 6 - Tekstslide

Woordjes die eindigen op -o
We zijn nu bijna klaar met alle regeltjes! Hou vol!
Als het woord eindigt op een klinker + -o komt daar meestal -es achter. 
Bijvoorbeeld: 1 potato -> 2 potatoes
Als het woord eindigt op een medeklinker + -o komt daar meestal een -s achter. 
Bijvoorbeeld: 1 video -> 2 videos

Slide 7 - Tekstslide

Onregelmatige woordjes
Deze woordjes zijn raadselachtig. Deze woordjes hebben namelijk geen regeltjes behalve dat ze veranderen of juist helemaal niet. 

Bijvoorbeeld: 1 tooth -> 2 teeth
Bijvoorbeeld: 1 child -> 2 children

Slide 8 - Tekstslide

Woordjes die al in meervoud staan. 
Sommige woorden in het Engels staan al in het meervoud. Deze vrienden hoef je niet te veranderen. Ook fijn!

glasses / pyjamas 

Slide 9 - Tekstslide

Quiz!
Vul steeds zelf de juiste meervoudsvorm in. 

You can do it!

Slide 10 - Tekstslide

accessory
A
accessories
B
accessory's
C
accessories

Slide 11 - Quizvraag

1 bus - 2 ?

Slide 12 - Open vraag

2 buses
Het woord eindigt op een sisklank. Hier moet dus -es achter. 

Slide 13 - Tekstslide

leaf
A
leaves
B
leaf's
C
leafes

Slide 14 - Quizvraag

1 man -> 2 ?

Slide 15 - Open vraag

men
Dit is een onregelmatig woord. 

1 man -> 2 men

Slide 16 - Tekstslide

scarf
A
scarfs
B
scarf's
C
scarves

Slide 17 - Quizvraag

1 wish -> 2 ?

Slide 18 - Open vraag

wishes
Het woord wish eindigt op een sisklank. Hier moet dus -es achter. 

Slide 19 - Tekstslide

Demonstrative pronouns
Dit zijn aanwijs woordjes. 
This, that, these, those.

Slide 20 - Tekstslide

Wanneer gebruik je welke vorm?
Dichtbij en enkelvoud = this 
Dichtbij en meervoud = these
Verderweg en enkelvoud = that
Verderweg en meervoud = those 

Met zelfstandig naamwoord: I like that skirt!
Zonder zelfstandig naamwoord: Look at that!

Slide 21 - Tekstslide

Quiz!
Vul het juiste woord in. This, that, these of those. 

Slide 22 - Tekstslide

Look at .... trees across over there.
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 23 - Quizvraag

I like the shirt... you wear
A
This
B
That
C
These
D
Those

Slide 24 - Quizvraag

Do you like ... paintings over there?
A
This
B
That
C
These
D
Those

Slide 25 - Quizvraag

Here is a nice shirt. Try ... on!
A
This
B
That
C
These
D
Those

Slide 26 - Quizvraag

Present simple
De present simple gebruik je voor dingen die soms/vaak/altijd of nooit gebeuren 
of bij feiten / blijvende situaties / iets wat in het algemeen waar is. 

Slide 27 - Tekstslide

Hoe maak je de present simple?
De present simple is alleen het hele werkwoord. Als er hij/zij/het in de zin staat moet er een -s achter het werkwoord. 

Bijvoorbeeld: I always walk to school. 
Bijvoorbeeld: My sister never walks to school. 

Shit regel! + s 

Slide 28 - Tekstslide

Quiz!
Vul steeds de present simple in. 

Slide 29 - Tekstslide

She always .... (to read) books about history.
A
read
B
reads

Slide 30 - Quizvraag

It ... (to look) like it will snow every winter.
A
look
B
looks

Slide 31 - Quizvraag

My parents never.... (to give) me more sweets.

Slide 32 - Open vraag

My parents never give me more sweets. 
Er komt geen -s achter het werkwoord omdat er geen he/she/it in de zin staat. 

Let op: parents is meervoud. 

Slide 33 - Tekstslide

My little brother never ... (to eat) his greens.
A
eat
B
eats

Slide 34 - Quizvraag

I never ... (to enjoy) reading he blog.

Slide 35 - Open vraag

I never enjoy reading her blog.
Er komt geen -s achter het werkwoord omdat er geen he/she/it in de zin staat. 

Slide 36 - Tekstslide

The dog always ... (to run) off in the park.

Slide 37 - Open vraag

The dog always runs of in the park. 
Nu komt er wel een -s achter het werkwoord, omdat de hond altijd een he/she/it is. 

Slide 38 - Tekstslide