Brugklas 15 januari

1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze les: 
- Uitleg verkleinwoorden 
- Uitleg woordraadstrategieën 
- Zelf aan de slag: weektaak 

Slide 2 - Tekstslide

Verkleinwoorden 
Doe maar een glaasje prik.
Dat is een leuk stulpje.
Heb je gisteren nog dat filmpje bekeken? 
Ik vind dat een vreemd mannetje. 
Zullen we nog een ijsje eten? 

Slide 3 - Tekstslide

De achtervoegsels:
'tje, 'je, 'kje, pje, 'etje 

Mogelijkheden: 
Direct aan het woord: 
Viool - viooltje 
Boek - boekje 
Bloem - bloempje 

Slide 4 - Tekstslide

De achtervoegsels:
'tje, 'je, 'kje, pje, 'etje 

Mogelijkheden: 
woorden eindigend op -ng krijgen 'nkje of 'etje
tang - tangetje 
koning - koninkje 

Slide 5 - Tekstslide

De achtervoegsels:
'tje, 'je, 'kje, pje, 'etje 
Mogelijkheden: 
Woorden eindigend op een lange klinker krijgen een klinkerverdubbeling: 
Pyjama - pyjamaatje 
piano - pianootje 
Café - cafeetje 

Slide 6 - Tekstslide

De achtervoegsels:
'tje, 'je, 'kje, pje, 'etje 
Mogelijkheden: 
Woorden eindigend op een -y krijgen een apostrof voor het achtervoegsel: 
Baby - baby'tje 
Maar: 
Spray - spraytje 

Slide 7 - Tekstslide

De achtervoegsels:
'tje, 'je, 'kje, pje, 'etje 
Mogelijkheden: 
Letterwoorden krijgen ook een apostrof:
sms'je , A4'tje 
Woorden eindigen op een i -> ie 
Ski - skietje 
Als u als oe wordt uitgesproken, ook een apostrof: 
sudoku - sudoku'tje


Slide 8 - Tekstslide

Hoe kun je de betekenis van een woord achterhalen, met alleen de context waarin het staat? 


Slide 9 - Tekstslide

Woordraadstrategieën:
- Synoniemen in de zin of aangrenzende zin 
- Antoniemen in de zin of aangrenzende zin 
- Een beschrijving / omschrijving in de zin of aangrenzende zin 


Slide 10 - Tekstslide

Woordraadstrategieën:
Woordraadstrategie 4:
Met behulp van kennis van de woorddelen 
Bijvoorbeeld:  tactloosheid

We oefenen samen even met opdracht 32, p. 187

Slide 11 - Tekstslide

Ga nu verder met de weektaak
Spelling:
Opdrachten 23-24
26 - 27
28
Woordenschat: Opdracht 30, 32 en 33 

Slide 12 - Tekstslide