H4 taalverzorging lijdend voorwerp (les 1)

1C Welkom!
Nodig: H4 taalverzorging lijdend voorwerp blz. 106 
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

1C Welkom!
Nodig: H4 taalverzorging lijdend voorwerp blz. 106 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning
1. Opening ~5 min 
2. Online uitleg en instructie ~10 min 
3. Leerlingen thuis: Aan de slag ~15 min 
Leerlingen in de klas: toets lezen ~20 min 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vandaag ga je... 
1. Zinsontleding herhalen: pv, ow en wg 
2. én leren hoe je het lijdend voorwerp in een zin kunt vinden. 

3. leerlingen in de klas: toets lezen (iedereen) hoogste cijfer telt! 
leerlingen online = aan de slag met het lijdend voorwerp. 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

herhalen zinsontleding
  • Persoonsvorm
  • Onderwerp
  • Werkwoordelijk gezegde
  • Nieuw: Lijdend voorwerp



Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voor de pv staat altijd maar één zinsdeel
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij steekt een lucifer aan.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
steekt
B
hij steekt
C
steekt aan
D
steekt lucifer

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
De zwemmer liep rustig op de berg.
A
zwemmer liep
B
liep rustig
C
liep
D
liep op

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wat is het onderwerp in de zin: Martin maakte een PowerPoint-presentatie.
A
Martin
B
maakte
C
een Powerpoint-presentatie
D
er is geen onderwerp

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg H4 taalverzorging
Lijdend voorwerp


tip: maak aantekeningen!

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lijdend voorwerp
  • Het lijdend voorwerp komt voor in zinnen waar iets of iemand wat overkomt of ondergaat --> ‘het slachtoffertje’​
  • Stel de vraag Wat/wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?​
  • Een zin kan een lijdend voorwerp hebben maar dat hoeft niet. ​
  • Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lijdend voorwerp
  • Tip: Afstanden, gewicht en maten zijn nooit lijdend voorwerp

  • Voorbeeldzin: Julius heeft tijdens de zomervakantie lange liefdesbrieven aan Ellen geschreven.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Julius / heeft / tijdens de zomervakantie / lange liefdesbrieven / aan Ellen / geschreven.
pv = heeft​
ow = Julius​
wg = heeft geschreven​
lv vraag = wat/wie + gezegde + onderwerp?​
lv vraag = wat/wie heeft Julius geschreven? 
lv = lange liefdesbrieven --> de brieven doen zelf niks, maar ze worden geschreven. ​

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerlingen thuis: 
WAT: H4 taalverzorging grammatica opdracht 1 + 2 + 3

HOE: Studiewijzerplus (kan je direct nakijken)

HULP: Theorie erbij pakken / vragen in de Meet 

KLAAR: Nieuw leesboek uitkiezen // lezen in je boek 

timer
15:00

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerlingen in de klas:
1. Ga naar Kwizl.eu 
2. Maak de toets H4 lezen (versie B) alleen 
3. Klaar: In stilte beginnen met de opdrachten van het lijdend voorwerp. 

Slide 15 - Tekstslide

Paar zinnen uit opdracht 1 eruit pakken. Hoe pak je dit aan? 
Hoe zit het met je kennis?
Doe mee met de quiz!

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In elke zin staat een lijdend voorwerp
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Marije eet een appel

Wat is het lijdend voorwerp?
A
appel
B
een appel
C
Marije
D
eet

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:
Piet koopt snoep
A
Piet
B
koopt
C
snoep

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De postbezorger overhandigde de klant de bestelling.
De bestelling =
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bestel jij een paar broden voor mij?
Wat is het lijdend voorwerp?
A
jij
B
broden
C
een paar broden
D
voor mij

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat kan GEEN lijdend voorwerp zijn?
A
De kat met het gebroken pootje
B
de pan met tomatensoep
C
in de tuin van de buren
D
wij

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies