Lezen H3-H4 def.

Overzicht les

1: feitelijk en waarderend
2: bespreken filmpjes, vragen theorie, m. opdracht Lubach
3: tegenargumenten en weerlegging, opdracht Vindicat
4: tekst 5, blz. 141 (argumentatieschema) printen
5: lezen in 3 rondes - ronde 1 en 2
6: lezen in 3 rondes - ronde 3
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Overzicht les

1: feitelijk en waarderend
2: bespreken filmpjes, vragen theorie, m. opdracht Lubach
3: tegenargumenten en weerlegging, opdracht Vindicat
4: tekst 5, blz. 141 (argumentatieschema) printen
5: lezen in 3 rondes - ronde 1 en 2
6: lezen in 3 rondes - ronde 3

Slide 1 - Tekstslide

Les 1


- Bekijk de twee filmpjes over argumentatie. Maak hierbij aantekeningen. Noteer het verschil tussen feitelijk en waarderend en noteer de argumentatiestructuren. 

Slide 2 - Tekstslide

Filmpje 1:




Argumenteren - feitelijke en waarderende argumenten

Slide 3 - Tekstslide

Filmpje 2:




Argumenteren - argumentatiestructuren

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Slide 6 - Video

2
Gezamenlijk bespreken van argumentatiestructuren
Beantwoord de vragen in LessonUp (slide 12 t/m 15)
Bestudeer de uitleg over feitelijke en waarderende argumenten
Beantwoord de vragen in LessonUp (slide 19 en 20)

Slide 7 - Tekstslide

3 argumentatiestructuren
  1. Enkelvoudige argumentatie
  2. Nevenschikkende argumentatie
  3. Onderschikkende argumentatie

Slide 8 - Tekstslide

Bij enkelvoudige argumentatie onderbouw je je standpunt met één argument.

Slide 9 - Tekstslide

Bij nevenschikkende argumentatie vormen twee deelargumenten samen een argument. De argumenten onderbouwen samen het standpunt. Als je een van de twee ontkracht, klopt je argumentatie niet meer.

Slide 10 - Tekstslide

Bij onderschikkende argumentatie ondersteunt een argument een ander argument.

Slide 11 - Tekstslide

Een onderschikkende argumentatie bestaat altijd maar uit één argument bij het standpunt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Het Heerbeeck is een goede school. De leerlingen halen goede cijfers.
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende argumentatie
C
onderschikkende argumentatie

Slide 13 - Quizvraag

Hij is geschikt voor deze baan als operateur, want hij heeft al 5 jaar werkervaring. Hij werkte hiervoor immers in dezelfde functie bij een Cinema Opera.
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende argumentatie
C
onderschikkende argumentatie

Slide 14 - Quizvraag

Het Heerbeeck is een goede school. In de bovenbouw hangt een goede sfeer en in de onderbouw voelt iedereen zich veilig.
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende argumentatie
C
onderschikkende argumentatie

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Feitelijke argumenten

Een feitelijk argument is waar of onwaar en hoeft niet onderbouwd te worden.

Voorbeeld
Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop is bij mij om de hoek.


Slide 17 - Tekstslide

Waarderende argumenten

Over een niet-feitelijk argument kan je van mening verschillen en daarom moet zo’n argument ondersteund worden.

Voorbeeld

- Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop vind ik veel prettiger .

Met het argument ‘want die bioscoop vind ik veel prettiger’ zal niet iedereen het eens zijn en dat argument behoeft ondersteuning. Argumenten die je daarvoor zou kunnen aanvoeren zijn bijvoorbeeld: ‘de stoelen zijn er erg prettig’ en ‘op elke stoel heb je goed zicht op het filmdoek’.

Slide 18 - Tekstslide

De smartphone is onmisbaar. Je kan er nu bijna overal geld mee overmaken.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 19 - Quizvraag

Utrecht is een prettige stad om te wonen. Er wonen in Utrecht veel jonge gezellige mensen.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 20 - Quizvraag


Argumenten kun je herkennen aan signaalwoorden. Woorden als want, omdat, en immers geven aan dat er een argument volgt.

Of aan de woorden ik vind....., ik ben van mening...

Slide 21 - Tekstslide

Opdracht bij video 'Arjen Lubach'
Lees eerst de volgende vragen: 
- Wat is zijn standpunt?
- Welke argumenten geeft hij?
- Zijn dit feitelijke argumenten of waarderende argumenten?

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

3



Uitleg tegenargumenten en weerlegging
Bekijk de video over Vindicat 
Noteer of je het eens bent met de stelling en geef daarbij twee argumenten (in LessonUp).



Slide 24 - Tekstslide

argumenten

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

0

Slide 29 - Video

"Vindicat moet verboden worden."
Eens of oneens? Geef twee argumenten.

Slide 30 - Open vraag

Argumentatieschema Vindicat
Standpunt:
Argument:
Argument:
Ondersteuning:
Tegenargument:

Slide 31 - Tekstslide

4
Bespreken opdracht Vindicat
Lees tekst 5, blz. 141
Maak bij de tekst een argumentatieschema, zie voorbeeld op slide 31. Noem ook de tegenargumenten en weerlegging.
Tip: onderstreep eerst de argumenten in de tekst voor je ze in het schema noteert. Bekijk de vragen van opdracht 3 op blz. 140 om het aantal argumenten te achterhalen.

Slide 32 - Tekstslide

Les 6
Verder met tekst met vragen: 'het verschil tussen jongens en meisjes'
Klaar? Kom bij mij, dan kijk ik de antwoorden na. Fout? Verbeter je antwoorden.

Denk eraan: antwoord in hele, goedlopende zinnen.

Slide 33 - Tekstslide

Les 7
Opdracht 'verschil tussen jongens en meisjes' nakijken.
Samen: opdracht 2, vraag 1, blz. 138
In tweetallen: maak vraag 3 t/m 17. 
Na 10 minuten: bespreken vraag 3

Slide 34 - Tekstslide

Les 7
Lezen in 3 rondes: ronde 1 en 2

Slide 35 - Tekstslide

Lezen in drie rondes


Doel: leesvaardigheid verbeteren en tekstinzicht vergroten
Drie keer tekstgedeeltes lezen: eerst oriënterend, daarna grote lijnen, daarna details
Kost iets meer tijd vooraf, maar vragen maken kost minder moeite

Slide 36 - Tekstslide

Ronde 1
Lees alleen de titel, inleiding en slot.
In het slot staat vaak de samenvatting / belangrijkste conclusie of hoofdgedachte.
Beantwoord de volgende vragen:
1. Wat is het onderwerp?
2. Denk je dat de schrijver de lezer wil informeren, overtuigen of aan het denken wil zetten?

Slide 37 - Tekstslide

Ronde 2

Stel van elke alinea de kernzin vast en markeer deze. Lees de kernzinnen nu achter elkaar.
Is het duidelijk waar de tekst over gaat?
Gaat het nog steeds om betoog / beschouwing / uiteenzetting?


Slide 38 - Tekstslide

Les 6
Bespreken ronde 1 en 2
Ronde 3

Slide 39 - Tekstslide

Ronde 3
Maak de vragen bij de tekst 'Stampen moet in het onderwijs'


Slide 40 - Tekstslide

Maandag
Werk in tweetallen
Ga naar Teams en kies een tekst
Maak vragen bij de tekst en maak een apart antwoordenmodel
Eisen: minimaal 10 vragen, waaronder 1 argumentatieschema, verder vragen waarin de theorie van hoofdstuk 3 en 4 in voorkomt.

Slide 41 - Tekstslide