Taal woordenschat

Taal
We gaan oefenen met de woorden van woordenschat van dit thema dierenmanieren. 
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 4

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Taal
We gaan oefenen met de woorden van woordenschat van dit thema dierenmanieren. 

Slide 1 - Tekstslide

Noem eens 1 of meerdere woorden die we hebben geleerd in dit thema.

Slide 2 - Open vraag

Wat is een zoogdier?
A
Dat zijn alle dieren.
B
Het jong drinkt dan melk bij de moeder.
C
Een mens, dier of plant verzorgen.
D
Melk die jonge dieren drinken bij hun moeder.

Slide 3 - Quizvraag

Wat is een pup?

Slide 4 - Open vraag

Wat is een zoo?
A
Een bloem
B
Een zool
C
Een dier
D
Een dierentuin

Slide 5 - Quizvraag

Wat zijn kieuwen?
A
Dat zijn vinnen.
B
Dat zijn oren.
C
Spleetjes achter de kop van een vis.
D
Ijzeren stangen van een kooi.

Slide 6 - Quizvraag

Je wil weten hoe iets werkt. Dan kijk je in ....
A
de handleiding
B
een stripboek
C
het recept
D
de krant

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een goede raad geven?

Slide 8 - Open vraag

Wat betekent oppassen?
A
spelen met
B
les geven
C
letten op
D
feest vieren

Slide 9 - Quizvraag

Je maakt een zin korter. Welke delen staan er altijd in de zin?

Slide 10 - Open vraag

Een vraagzin begint met een....

Slide 11 - Open vraag

Hoe denk je dat je de taaltoets gaat maken?

Slide 12 - Open vraag