werkwoordsspelling

les spelling en schrijven
In deze les gaan we ons voorbereiden op het examen schrijven van 26 juni
En op het examen spreken en gesprekken voeren 
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

les spelling en schrijven
In deze les gaan we ons voorbereiden op het examen schrijven van 26 juni
En op het examen spreken en gesprekken voeren 

Slide 1 - Tekstslide

Het gebeurt/gebeurd vandaag.
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 2 - Quizvraag

Slide 3 - Tekstslide

Hij meld/meldt zich vandaag ziek
A
meld
B
meldt

Slide 4 - Quizvraag

Hij verhuist/verhuisdt naar Utrecht
A
verhuist
B
verhuisdt

Slide 5 - Quizvraag

Hij vervt/verft zijn huis wit.
A
vervt
B
verft

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Tekstslide

Hij melde/meldde zich gisteren ziek.
A
melde
B
meldde

Slide 8 - Quizvraag

Wij praten/praatten/praatden/praaten gisteren met de buren.
A
praten
B
praatden
C
praatten
D
praaten

Slide 9 - Quizvraag


'gaan' is een sterk werkwoord
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quizvraag

'Werken' is een sterk werkwoord
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Tekstslide

Ik heb hem gevraagt/gevraagd om terug te bellen.
A
gevraagt
B
gevraagd

Slide 13 - Quizvraag

De boer heeft veel gezaait/gezaaid
A
gezaait
B
gezaaid

Slide 14 - Quizvraag

Mijn collega is naar Groningen verhuist/verhuisd.
A
verhuist
B
verhuisd

Slide 15 - Quizvraag

In de verzonde/verzonden mail staat het nieuwe lesrooster.
A
verzonde
B
verzonden

Slide 16 - Quizvraag

Voltooid deelwoord en bijvoeglijk naamwoord
De mail is verzonden. 
De verzonden mail. 

Het huis is geverfd
Het geverfd+e huis. 

Slide 17 - Tekstslide

De streekbus rijdt op de verbrede/verbreedde/verbreede
vluchtstrook
A
verbrede
B
verbreedde
C
verbrede

Slide 18 - Quizvraag

In het gezonke/gezonken schip liggen waardevolle spullen.
A
gezonke
B
gezonken

Slide 19 - Quizvraag

voltooid deelwoord en bijvoeglijk naamwoord
De vluchtstrook is verbreed
De verbreed+e vluchtstrook
ver-bree-de
ver-bre-de

Slide 20 - Tekstslide

De gemaakte/gemaakten toetsen liggen op de tafel.
A
gemaakte
B
gemaakten

Slide 21 - Quizvraag

In een verlichtte/verlichte straat gebeuren minder ongelukken.
A
verlichtte
B
verlichte

Slide 22 - Quizvraag

voltooid deelwoord en bijv.nw.
De straat is verlicht
De verlicht+e straat

Slide 23 - Tekstslide

Hij is de laatste tijd behoorlijk verandert/veranderd.
A
verandert
B
veranderd

Slide 24 - Quizvraag

Ik beheers de werkwoordsspelling
A
helemaal niet
B
(nog) niet
C
voor een deel
D
best goed

Slide 25 - Quizvraag

Zakelijke brief
Hoe schrijf ik een zakelijke brief? 

Slide 26 - Tekstslide



Opbouw Brief:
1. Woonplaats, datum                         4. Adres geadresseerde   
2. Onderwerp                                        5. Aanhef
3. Adres afzender 
A
4,1,3,2,5
B
3,1,2,3,5
C
3,4,1,2,5
D
4,3,1,2,5

Slide 27 - Quizvraag

timer
2:30
Adres afzender
Adres ontvanger
Plaats, datum
Onderwerp (betreft)
Aanhef
Briefinhoud
Slotgroet
Slotzin
Handtekening
Naam afzender

Slide 28 - Sleepvraag

Een zakelijke brief heeft een vast opbouw met tenminste 3 alinea's. Moet dit altijd?
A
Ja
B
Nee

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Tekstslide

Een zakelijke brief heeft een vaste opbouw.

Wat schrijf je in de inleiding van een zakelijke brief?
A
Wat je van de lezer verwacht.
B
Precieze informatie.
C
De reden en het onderwerp van je brief.
D
Geen van de antwoorden is juist.

Slide 31 - Quizvraag

mail of brief

Situatie
Je bent met twee vrienden een weekendje naar Antwerpen geweest. Jullie hebben daar in een hotel geslapen. Helaas zijn jullie tijdens jullie verblijf in het hotel tegen een aantal problemen aan gelopen. Je besluit om, ook namens je vrienden, een klachtenmail te schrijven aan het hotel. Het doel van je e-mail is om een tegemoetkoming van het hotel te ontvangen.
Opdracht
Schrijf de klachtenmail. In de mail komen de volgende onderdelen aan de orde:
• Geef aan waarom je schrijft.
• Geef aan wanneer, hoelang en met wie je in het hotel was.
• Benoem minimaal één positief aspect van het hotel.
• Beschrijf minimaal drie problemen met het hotel (denk aan: kamer laat klaar, slechte matrassen, geluidsoverlast). Laat ook weten wat je hiervan vindt.
• Verwijs naar een bijlage als bewijsstuk voor minimaal één van de problemen.
• Geef aan wat je van het hotel verwacht. Doe minimaal twee voorstellen.
• Geef aan binnen welke termijn je een reactie verwacht.
• Sluit de mail passend af.
Je mag de inhoud van je e-mail verder zelf bedenken of baseren op je eigen ervaringen met hotelovernachtingen.



Slide 32 - Tekstslide

Opdracht: Klachtenbrief /e-mail
Schrijf in  20 minuten een klachtenbrief/e-mail en beoordeel deze van elkaar met het beoordelingsformulier. Let op de conventies!
Iets wat niet gegeven is, mag je zelf verzinnen. 

Slide 33 - Tekstslide

examens: Waar word je op beoordeeld bij de instellingsexamens?

Slide 34 - Woordweb

Wat wil je volgende week nog behandelen?

Slide 35 - Open vraag

Hoe maak ik een betoog?

Slide 36 - Tekstslide

Opbouw van een betoog
- Besteed tijd aan je titel! Verzin deze op het allerlaatst.
  1. Inleiding met stelling
  2. Kern met argumentatie
    - Minimaal drie argumenten voor
    - Minimaal een argument tegen
    - Weerlegging van het tegenargument
  3. Slot

Slide 37 - Tekstslide

Schrijfvaardigheid 3F
Zakelijke e-mail
Betoog
Een mail schrijven over een onderwerp dat gegeven wordt.
Je schrijft de mail naar een bepaalde organisatie.

Een betoog is een artikel waarin je de lezer van je standpunt overtuigt door een of meer geldige argumenten voor het standpunt te geven. Je kunt in een betoog ook een tegenargument noemen en ontkrachten.

Slide 38 - Tekstslide

INLEIDING
  1. - Stel een of meer directe vragen / retorische vraag
  2. - Uitdagende openingszin
  3. - Aanleiding voor het betoog (actualiteit)
  4. - Anekdote
  5. - Persoonlijke ervaring
  6. - Definitie of omschrijving: introductie van het onderwerp
  7. - Eindigen met je stelling
Begin hier niet direct mee.
Start eerst met de kern, dan de inleiding en uiteindelijk het slot.

Slide 39 - Tekstslide

Inleiding
- onderwerp introduceren
- aandacht lezer trekken
- benoemen stelling en standpunt
Kernalinea 1
Argument 1 uitwerken 
'ten eerste', 'allereerst' 
Kernalinea 2
Argument 2 uitwerken
'ten tweede', 'daarnaast', 'bovendien'
Kernalinea 3
Tegenargument uitwerken en direct weerleggen door goede ontkrachting
Slot
Conclusie geven
'dus', 'kortom'
Opbouw betoog

Slide 40 - Tekstslide

SLOT
  • Herhaling van de stelling
  • Samenvatting (kortom, zoals we zagen, zoals is gebleken)
  • Conclusie (al met al, dus, derhalve, daarom, concluderend, hieruit volgt)
  • Aanbeveling of advies (de oplossing zou zijn als, mijn advies is)
  • Toekomstverwachting


  1. Je mag ook een combinatie maken!
  2. Niet: enkel de samenvatting van de argumentatie

Slide 41 - Tekstslide

  • Betoog
  • Je geeft je mening 

  • Stelling nodig

  • Argumenten 
  • Duidelijke conclusie
  • Overtuigende tekst
  • De ander overtuig je     door jouw argumenten
  • Zin waarover je van mening kunt verschillen
  • Uitleg en voorbeeld geven
  • Conclusie in het slot

Slide 42 - Tekstslide

Opdracht: Schrijf een betoog
Gebruik 1 van onderstaande stellingen:
  • De hoogte van de zorgpremie moet afhankelijk zijn van je leefstijl.
  • Gewelddadige games moeten verboden worden.
  • Het maken van reclames voor alcohol moet worden verboden.
  • Alle energie moet voortaan zonne-energie zijn.
  • Nederland moet zich losmaken van de Europese Unie.
  • Appen op de fiets moet verboden worden. 
  • Middelbare scholieren moeten gratis gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer. 
  • Iedereen moet orgaandonor zijn. 
  • De Nederlandse overheid moet de verkoop van tabakswaren verbieden.

Slide 43 - Tekstslide